ECLI:NL:CRVB:2018:636
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens verzwegen onroerend goed in Turkije met discriminatoir onderzoek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellante, die sinds 13 maart 2009 bijstand ontving, werd geconfronteerd met de intrekking van haar bijstand en de terugvordering van bijstandsuitkeringen over een periode van bijna zes jaar. Dit gebeurde naar aanleiding van een onderzoek naar haar vermogen in Turkije, waaruit bleek dat zij eigenaar was van een perceel grond en een gebouw, wat zij niet had gemeld bij het college van burgemeester en wethouders van Tilburg. Het college stelde dat appellante haar wettelijke inlichtingenverplichting had geschonden door het verzwegen onroerend goed, wat leidde tot de intrekking van de bijstand en de terugvordering van € 83.643,70.
Appellante voerde in hoger beroep aan dat het onderzoek door het college discriminerend was, omdat het zich specifiek richtte op bijstandsgerechtigden van Turkse nationaliteit. De Raad oordeelde dat het college inderdaad een ongeoorloofd onderscheid had gemaakt en dat de bevindingen uit het onderzoek in Turkije niet als bewijs aan de besluitvorming ten grondslag mochten worden gelegd. Hierdoor was het bestreden besluit niet op een voldoende feitelijke grondslag berust. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep gegrond, maar liet de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand, omdat appellante niet had aangetoond dat zij recht had op bijstand.
De Raad oordeelde verder dat de terugvordering van de bijstandsuitkeringen terecht was, maar dat het college wel in de proceskosten van appellante moest worden veroordeeld. De totale kosten voor rechtsbijstand werden vastgesteld op € 3.256,50, en het college werd ook verplicht om het griffierecht van € 169,- te vergoeden. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor bijstandsgerechtigden om transparant te zijn over hun financiële situatie en de gevolgen van het niet voldoen aan de inlichtingenverplichting.