In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 juli 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, werkzaam als ambtenaar bij de politie, had hoger beroep ingesteld tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn beroep door de rechtbank. De Raad constateerde dat de korpschef van politie, na eerdere besluiten, op 4 mei 2016 en 23 december 2016, terugkwam op het bestreden besluit en de bevorderingsdatum van de appellant wijzigde naar 1 november 2010. De Raad oordeelde dat de appellant geen belang meer had bij de beoordeling van het hoger beroep, aangezien de korpschef zijn eerdere besluiten had herzien. Hierdoor werd het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard.
De Raad behandelde ook de vraag of de korpschef wettelijke rente verschuldigd was over de nabetaling van de bezoldiging die verband hield met de bevordering. De Raad oordeelde dat de korpschef wettelijke rente moest vergoeden, met terugwerkende kracht vanaf de bevorderingsdatum. De Raad wees het verzoek van de appellant om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente toe en veroordeelde de korpschef in de proceskosten van de appellant, die in totaal € 2.475,- bedroegen. De uitspraak benadrukt de verplichting van de korpschef om wettelijke rente te vergoeden, ongeacht het beleid dat van toepassing is op de bevordering.