ECLI:NL:CRVB:2018:562
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de terugvordering van een persoonsgebonden budget door het Zorgkantoor na niet-naleving van verplichtingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. S. Jurkovich, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Zorgkantoor, dat zijn persoonsgebonden budget (pgb) voor het jaar 2013 op nihil had vastgesteld en een terugvordering van € 51.703,35 had opgelegd. Het Zorgkantoor stelde dat de appellant niet had voldaan aan de verplichtingen van artikel 2.6.9 van de Regeling subsidies AWBZ (Rsa). De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarop de appellant in hoger beroep ging.
De Raad heeft vastgesteld dat het Zorgkantoor bevoegd was om het pgb lager vast te stellen en terug te vorderen, omdat de appellant niet had aangetoond dat hij het pgb had besteed aan AWBZ-zorg. De Raad oordeelde dat de appellant, ondanks zijn beweringen over taalproblemen en mogelijke pgb-fraude door zorgverleners, verantwoordelijk was voor de verantwoording van zijn pgb. De Raad benadrukte dat het Zorgkantoor voldoende informatie had verstrekt over de verplichtingen die aan het pgb verbonden waren.
De Raad concludeerde dat het Zorgkantoor in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot terugvordering gebruik had gemaakt en dat de belangenafweging door het Zorgkantoor niet onredelijk was. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.