1.5.Bij besluit van 18 november 2014 (bestreden besluit 2) heeft het college bestreden besluit 1 gewijzigd voor 2012 omdat appellanten over dat jaar alsnog de gevraagde gegevens hebben overgelegd. Het resterende terugvorderingsbedrag over 2012 van € 1.804,88. is tussen partijen niet meer in geschil. De terugvordering over de periode van 1 januari 2013 tot 1 juni 2013 van € 5.948,80 blijft gehandhaafd, evenals de terugvordering van het bedrijfskrediet waarvan het saldo per 12 november 2014 € 19.187,49 bedraagt. Omdat het bedrijf van appellanten inmiddels is beëindigd wordt hierover geen rente meer berekend.
2. Bij de aangevallen uitspraak, voor zover hier van belang, heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond verklaard omdat het college in eerste instantie niet specifiek om inlichtingen en gegevens over 2013 had verzocht om tot een definitieve vaststelling van de bijstand te komen. De rechtbank heeft bestreden besluit 1 wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vernietigd. Appellanten zijn nadat de rechtbank het onderzoek ter zitting had geschorst alsnog in de gelegenheid gesteld om stukken in te brengen. Omdat ook de toen door appellanten verstrekte gegevens onvoldoende waren om het netto-inkomen en het recht op bijstand over het jaar 2013 definitief te kunnen vaststellen, heeft de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat een bedrag van € 38.507,- is betaald aan [naam] ( [X] ) voor het overnemen van een deel van de werkzaamheden die appellant wegens ziekte zelf niet kon verrichten. Ook hebben appellanten niet onderbouwd waar een bedrag van € 10.219,- dat op de winst- en verliesrekening aan bijzondere lasten (desinvesteringsbijtelling) is opgegeven, op is gebaseerd. Over de terugvordering van het bedrijfskrediet heeft de rechtbank overwogen dat het college op grond van artikel 47 van het Bbz bevoegd was het nog openstaande bedrag van het bedrijfskapitaal, waarvan de terugvordering op zichzelf in rechte vaststaat, inclusief rente terug te vorderen. Ook was het college bevoegd om de terugvordering van het bedrijfskrediet direct op te eisen nu appellanten onvoldoende inzicht hebben gegeven in de hoogte van hun inkomen vanaf
1 juni 2013. Appellanten hebben verder niet aannemelijk gemaakt voor welke prijs zij de bedrijfswagen hebben verkocht. De rechtbank heeft het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Het hoger beroep richt zich tegen de in stand lating van de rechtsgevolgen van bestreden besluit 1 en de ongegrondverklaring van het beroep tegen bestreden besluit 2. Appellanten hebben bestreden dat zij onvoldoende gegevens hebben verstrekt om het recht op bijstand over 2013 definitief vast te stellen. In hoger beroep hebben zij nog enige financiële gegevens over 2013 verstrekt. Als nieuw stuk hebben appellanten de belastingaanslag inkomstenbelasting over 2013 aangeleverd, waaruit blijkt dat de belastingaangifte van appellanten over dat jaar is geaccepteerd. Voorts hebben appellanten een notitie over de verkoop van de bedrijfsauto, en, opnieuw, een vrijwaringsbewijs en e-mailverkeer over de verkoop van de bedrijfsauto ingezonden. Volgens appellanten hebben zij hiermee onderbouwd dat de verkoop van de bedrijfsauto in overleg met de gemeente heeft plaatsgevonden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.