In deze zaak heeft verzoekster op 31 augustus 2016 een verzoek om herziening ingediend van eerdere uitspraken van de Centrale Raad van Beroep, met name de uitspraak van 8 december 2010. Dit verzoek volgde op de schorsing en intrekking van haar WW-uitkering door het Uwv, die was gebaseerd op het niet tijdig verstrekken van gevraagde informatie. Verzoekster betoogde dat zij in 2015 ontdekte dat er stukken ontbraken in haar dossier, waaronder een onderzoeksrapport van het Uwv, dat volgens haar had kunnen leiden tot een andere uitspraak. De Raad heeft echter geoordeeld dat het verzoek om herziening van de eerdere uitspraken niet-ontvankelijk is, omdat het verzoek om herziening van een reeds eerder gewezen uitspraak als zinloos wordt beschouwd. De Raad heeft vastgesteld dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor herziening zoals gesteld in artikel 8:119 van de Awb. De Raad heeft de eerdere uitspraak van 8 december 2010 bevestigd en het verzoek om herziening afgewezen, omdat eerdere bekendheid met het onderzoeksrapport niet zou hebben geleid tot een andere uitspraak. De Raad heeft ook geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.