ECLI:NL:CRVB:2018:45

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 januari 2018
Publicatiedatum
8 januari 2018
Zaaknummer
16/5813 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om herziening van eerdere uitspraken inzake Werkloosheidswet (WW)

In deze zaak heeft verzoekster op 31 augustus 2016 een verzoek om herziening ingediend van eerdere uitspraken van de Centrale Raad van Beroep, met name de uitspraak van 8 december 2010. Dit verzoek volgde op de schorsing en intrekking van haar WW-uitkering door het Uwv, die was gebaseerd op het niet tijdig verstrekken van gevraagde informatie. Verzoekster betoogde dat zij in 2015 ontdekte dat er stukken ontbraken in haar dossier, waaronder een onderzoeksrapport van het Uwv, dat volgens haar had kunnen leiden tot een andere uitspraak. De Raad heeft echter geoordeeld dat het verzoek om herziening van de eerdere uitspraken niet-ontvankelijk is, omdat het verzoek om herziening van een reeds eerder gewezen uitspraak als zinloos wordt beschouwd. De Raad heeft vastgesteld dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor herziening zoals gesteld in artikel 8:119 van de Awb. De Raad heeft de eerdere uitspraak van 8 december 2010 bevestigd en het verzoek om herziening afgewezen, omdat eerdere bekendheid met het onderzoeksrapport niet zou hebben geleid tot een andere uitspraak. De Raad heeft ook geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16/5813 WW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraken van (de voorzieningenrechter van) de Raad van 8 december 2010, 10/890 WW en 10/891 WW; 26 september 2012, 10/6937 WW en 10/6938 WW; 25 augustus 2014, 14/4383 WW-VV, 14/4384 WW-VV, 14/4266 WW en 14/4268 WW en 17 februari 2016, 14/6200 WW en 14/6202 WW
Partijen:
[Verzoekster] te [woonplaats] (verzoekster)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 3 januari 2018
PROCESVERLOOP
Bij brief van 31 augustus 2016 heeft verzoekster gevraagd om herziening van de uitspraken van (de voorzieningenrechter van) de Raad van 8 december 2010 (ECLI:NL:CRVB: 2010:BO7197), 26 september 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BX9307), 25 augustus 2014 (ECLI:NL:CRVB: 2014:2925) en 17 februari 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:516).
Het Uwv heeft gereageerd op dit verzoek.
Verzoekster heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 november 2017. Verzoekster is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.C. van der Meer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 12 december 2008 heeft het Uwv de betaling aan verzoekster van de uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) met ingang van 17 november 2008 geschorst, omdat verzoekster de haar gevraagde informatie niet tijdig heeft verstrekt. Bij besluit van 19 december 2008 heeft het Uwv de WW-uitkering van verzoekster met ingang van 17 november 2008 ingetrokken op de grond dat het recht op uitkering niet (langer) is vast te stellen.
1.2.
Bij twee besluiten van 16 februari 2009 heeft het Uwv de eerder ingenomen standpunten gehandhaafd en de bezwaren van verzoekster tegen de besluiten van 12 december 2008 en
19 december 2008 ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank Alkmaar heeft bij uitspraak van 4 februari 2010 de door verzoekster ingestelde beroepen tegen de besluiten van 16 februari 2009 ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft verzoekster hoger beroep ingesteld.
1.4.
De Raad heeft bij uitspraak van 8 december 2010 (ECLI:NL:CRVB: 2010:BO7197) de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Het standpunt van verzoekster, dat zij niet gehouden was informatie te verstrekken over haar activiteiten in het kader van het [naam traject], is niet gevolgd. Het Uwv heeft de WW-uitkering terecht geschorst en nadien ingetrokken nadat aan verzoekster voldoende gelegenheid was geboden om concreet inzicht te verschaffen in de aard en omvang van haar activiteiten in het kader van het [naam traject] en zij met het verstrekken van die inlichtingen in gebreke was gebleven.
1.5.
Verzoekster heeft meerdere keren verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 8 december 2010. Volstaan wordt met verwijzing naar de onder procesverloop genoemde uitspraken.
2.1.
Verzoekster heeft in haar herzieningsverzoek van 31 augustus 2016, zoals nader toegelicht ter zitting, betoogd dat zij haar dossiers eind 2015 heeft ingezien bij de Raad en toen heeft ontdekt dat er stukken ontbraken in het dossier (10/890 WW en 10/891 WW) dat heeft geleid tot de uitspraak van de Raad van 8 december 2010. Het gaat verzoekster met name om het onderzoeksrapport van de afdeling Handhaving van het Uwv van 24 september 2009, waaruit volgens haar blijkt dat zij wel degelijk alle informatie over de aard en de omvang van haar werkzaamheden in het kader van het [naam traject] aan het Uwv heeft verstrekt. Indien de Raad vóór de uitspraak van 8 december 2010 bekend was geweest met dit onderzoeksrapport, dan zou dat volgens verzoekster tot een andere uitspraak hebben geleid.
2.2.
Het Uwv heeft verzocht om afwijzing van het verzoek.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de tussen partijen gewezen uitspraak van de Raad van 17 februari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:516) kan alleen van de oorspronkelijke uitspraak herziening worden gevraagd. Het doen van een verzoek om herziening van een reeds eerder met toepassing van (destijds) artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gewezen uitspraak wordt als zinloos en dus in het systeem van de Awb niet passend beschouwd. Een dergelijk verzoek moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard. In wat verzoekster naar voren heeft gebracht wordt geen aanleiding gezien om van deze vaste rechtspraak af te wijken. Dit betekent dat het verzoek om herziening van de uitspraken van (de voorzieningenrechter van) de Raad van 26 september 2012, 25 augustus 2014 en
17 februari 2016 niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
3.2.
Het verzoek om herziening van de oorspronkelijke uitspraak van 8 december 2010, dat niet onredelijk laat is ingediend, is wél ontvankelijk.
3.3.
Op grond van het inmiddels geldende artikel 8:119, eerste lid, van de Awb kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak van de Raad herzien op grond van feiten en omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak;
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
3.4.
Het bijzondere rechtsmiddel van herziening strekt ertoe om een rechterlijke uitspraak, die berust op een naderhand onjuist gebleken feitelijk uitgangspunt, te redresseren. Het is vaste rechtspraak dat het rechtsmiddel niet is gegeven om een hernieuwde discussie over de zaak te voeren, noch om een discussie over de betreffende uitspraak te openen (bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2011:BQ3997).
3.5.
Wat er ook zij van de vraag of met wat verzoekster heeft aangevoerd, is voldaan aan de onder a en b van artikel 8:119, eerste lid, van de Awb genoemde voorwaarden; in ieder geval is niet voldaan aan de onder c van dat artikellid genoemde voorwaarde. Zoals de Raad al in zijn uitspraak van 25 augustus 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:2925) heeft overwogen, laat het onderzoeksrapport van de afdeling Handhaving van het Uwv van 24 september 2009 onverlet dat verzoekster in december 2008 de haar door het Uwv gevraagde informatie over de aard en omvang van de activiteiten, die zij ontplooide in het kader van het [naam traject], diende te verstrekken. Hiertoe was zij op grond van artikel 25 van de WW verplicht. Omdat zij dit toentertijd heeft nagelaten, heeft het Uwv terecht de WW-uitkering van verzoekster met ingang van 17 november 2008 geschorst en uiteindelijk per die datum ingetrokken op de grond dat het recht op WW-uitkering niet (langer) kon worden vastgesteld. Eerdere bekendheid bij de Raad met dit onderzoeksrapport zou dan ook niet hebben geleid tot een andere uitspraak.
3.6.
Het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 8 december 2010 wordt daarom afgewezen.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • wijst het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 8 december 2010 af;
  • verklaart het verzoek om herziening van de uitspraken van de Raad van 26 september 2012, 25 augustus 2014 en 17 februari 2016 niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door C.C.W. Lange, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 januari 2018.
(getekend) C.C.W. Lange
(getekend) N. Veenstra

KS