ECLI:NL:CRVB:2018:442
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toepassing van de kostendelersnorm en hoofdverblijf bij medebewoners in het kader van de Participatiewet
In deze zaak gaat het om de toepassing van de kostendelersnorm in het kader van de Participatiewet (PW) en de vraag of appellante haar hoofdverblijf had op het adres van haar medebewoner. Appellante ontving bijstand naar de norm voor een alleenstaande en had tijdelijk bij haar dochter en een medebewoner gewoond. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag heeft de bijstand van appellante ingetrokken, omdat zij niet tijdig de gevraagde gegevens had overgelegd en omdat zij volgens het college op het adres van de medebewoner kosten kon delen. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij slechts tijdelijk bij de medebewoner verbleef en dat de kostendelersnorm niet van toepassing zou moeten zijn.
De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat appellante in de te beoordelen periode haar hoofdverblijf had op het adres van de medebewoner en dat er geen sprake was van tijdelijk verblijf. De Raad heeft daarbij gekeken naar de duur van het verblijf en de omstandigheden waaronder appellante bij de medebewoner verbleef. De Raad concludeert dat de kostendelersnorm van toepassing is, omdat appellante meer dan vier maanden op het adres van de medebewoner verbleef en er geen zicht was op een andere oplossing voor haar dakloosheid. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt, omdat de situatie van appellante niet vergelijkbaar is met de andere zaak die zij aanhaalde. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellante af.