In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de toekenning van een WGA-vervolguitkering aan een werknemer die arbeidsongeschikt was verklaard met een mate van 65 tot 80%. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had de verhoging van de uitkering geweigerd, wat door appellante werd betwist. De Raad oordeelde dat de onderbouwing van het Uwv toetsbaar, inzichtelijk en consistent was, en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 7 december 2017. Het hoger beroep van appellante werd afgewezen, en de eerdere uitspraak werd bevestigd. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.004,- bedroegen, en het griffierecht van € 828,- werd vergoed. De uitspraak benadrukt de rol van het CBBS als een aanvaardbaar systeem voor arbeidsongeschiktheidsschattingen, en dat de werkgever in deze procedure niet in bewijsnood was gekomen.