ECLI:NL:CRVB:2018:43

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 januari 2018
Publicatiedatum
5 januari 2018
Zaaknummer
17/1765 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om herziening van een eerdere uitspraak inzake zorgindicatie en schadevergoeding

Op 3 januari 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 15 februari 2017. Verzoekster had verzocht om herziening van deze uitspraak, waarin haar zorgindicatie op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) was vastgesteld. De Raad oordeelde dat het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over de zaak, maar enkel voor feiten of omstandigheden die vóór de uitspraak plaatsvonden en die de verzoekster niet bekend waren of redelijkerwijs niet bekend konden zijn. De Raad concludeerde dat de aangevoerde feiten en omstandigheden niet voldeden aan deze criteria, aangezien verzoekster hiermee bekend was of had kunnen zijn. Het verzoek om herziening werd dan ook afgewezen.

Daarnaast heeft verzoekster een verzoek om schadevergoeding ingediend, maar ook dit verzoek werd afgewezen. De Raad stelde vast dat de bepalingen van de Awb betreffende schadevergoeding niet van toepassing zijn op het rechtsmiddel van herziening. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit voorzitter M.F. Wagner en de leden L.M. Tobé en J.P.A. Boersma, in aanwezigheid van griffier L. Boersma. De beslissing werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

17/1765 AWBZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 15 februari 2017, 15/6515 AWBZ en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[verzoekster] te [woonplaats] (verzoekster)

CIZ

Datum uitspraak: 3 januari 2018
PROCESVERLOOP
Verzoekster heeft verzocht om herziening van de hiervoor genoemde uitspraak van de Raad van 15 februari 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:622).
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juni 2017. Verzoekster is verschenen, vergezeld van haar partner [naam partner] . CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Kersjes-van Bussel en J.H. van der Sluis, medisch adviseur.
Verzoekster heeft ter zitting verzocht om wraking van de behandelend rechters. Bij uitspraak van 13 juli 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2433) heeft de Raad dit verzoek afgewezen.
Bij brief van 17 juli 2017 heeft mr. D.M.C. Kooijman van DAS Rechtsbijstand zich gesteld als gemachtigde van verzoekster.
Verzoekster heeft nadere stukken ingediend.
Bij beschikking van 13 september 2017 heeft de rechtbank Gelderland een mentorschap ingesteld ten behoeve van verzoekster met benoeming van [naam mentor] als mentor.
Het nadere onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 november 2017. Namens verzoekster is mr. Kooijman verschenen. CIZ is met bericht niet verschenen.
De mentor van verzoekster heeft de Raad meegedeeld in te stemmen met dit herzieningsverzoek en met de na 13 september 2017 door en namens verzoekster verrichte proceshandelingen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij beslissing op bezwaar van 13 februari 2015 (bestreden besluit) heeft CIZ verzoekster geïndiceerd voor zorg op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ).
1.2.
Bij uitspraak van 10 september 2015, 15/4409 en 15/1631, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland, voor zover van belang, het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2. Bij uitspraak van 15 februari 2017, waarvan herziening wordt gevraagd, heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank bevestigd en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De Raad heeft overwogen dat de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende medische adviezen en de in beroep en in hoger beroep door CIZ ingewonnen aanvullende adviezen zorgvuldig tot stand zijn gekomen en dat CIZ zich hierop heeft mogen baseren.
3.1.
Verzoekster heeft, kort samengevat, aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat de Raad de door haar ingediende stukken onvoldoende in de beoordeling heeft betrokken en haar beperkingen heeft onderschat. Volgens verzoekster is het medisch onderzoek van CIZ onzorgvuldig geweest. Ook is onvoldoende meegewogen dat zorgboerderij [naam zorgboerderij] de door verzoekster benodigde zorg niet meer aan haar kon bieden. Verder is haar situatie verslechterd. Verzoekster heeft verzocht om schadevergoeding.
3.2.
CIZ heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek moet worden afgewezen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten en omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
4.2.
Voor zover verzoekster met haar verzoek beoogt de juistheid van de uitspraak van 15 februari 2017 te betwisten overweegt de Raad dat naar vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 31 januari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:339) het (bijzondere) rechtsmiddel van herziening niet bedoeld is om, anders dan op grond van feiten en omstandigheden als hiervoor vermeld, een hernieuwde discussie te voeren over de betrokken zaak. Wat verzoekster verder in het verzoek om herziening en in haar nadere brieven heeft aangevoerd zijn geen feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb. De aangevoerde feiten en omstandigheden hebben weliswaar voor de uitspraak waarvan herziening is verzocht plaatsgevonden, maar verzoekster was daarmee toentertijd bekend of had daarmee redelijkerwijs bekend kunnen zijn.
4.3.
Ook wat verzoekster tijdens de nadere zitting heeft toegelicht kan niet leiden tot het oordeel dat sprake is van feiten of omstandigheden als hier bedoeld. Verzoekster heeft gewezen op nadere stukken, waaruit zou blijken dat het destijds slechter met haar ging dan door de Raad in de uitspraak van 15 februari 2017 is aangenomen. De Raad beschikt niet over deze stukken en mr. Kooijman heeft desgevraagd verklaard dat deze stukken ook niet meer kunnen worden geproduceerd.
4.4.
Uit wat in 4.1 tot en met 4.3 is overwogen vloeit voort dat het verzoek om herziening moet worden afgewezen.
5. Verzoekster heeft een verzoek om veroordeling tot schadevergoeding gedaan. Dit is een verzoek als bedoeld in titel 8.4 van de Awb. Deze titel is, gelet op het bepaalde in artikel 8:119, tweede lid, van de Awb niet van toepassing op het (bijzondere) rechtsmiddel van herziening. Dit betekent dat het verzoek om schadevergoeding dient te worden afgewezen.
6. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- wijst het verzoek om herziening af;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door M.F. Wagner als voorzitter en L.M. Tobé en J.P.A. Boersma als leden, in tegenwoordigheid van L. Boersma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 januari 2018.
(getekend) M.F. Wagner
(getekend) L. Boersma

KS