ECLI:NL:CRVB:2018:4117
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van individuele inkomenstoeslag op basis van ontbrekende inkomensgegevens en referteperiode
In deze zaak heeft appellante op 31 mei 2016 een aanvraag ingediend voor een individuele inkomenstoeslag. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft deze aanvraag afgewezen op 30 augustus 2016, en dit besluit is later bevestigd op 22 december 2016. De afwijzing was gebaseerd op artikel 36 van de Participatiewet en de Verordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet Rotterdam 2016. Het college stelde dat appellante de benodigde inkomensgegevens over de jaren 2011 tot en met 2013 niet had overgelegd, waardoor niet kon worden vastgesteld of zij gedurende de referteperiode van vijf jaar een laag inkomen had.
De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond. In hoger beroep heeft appellante betoogd dat de referteperiode van vijf jaar te lang is en dat dit een grote groep bijstandsgerechtigden uitsluit van de individuele inkomenstoeslag. Daarnaast stelde zij dat het college had moeten beoordelen of er zicht was op inkomensverbetering, mede gezien haar medische situatie, en deed zij een beroep op de hardheidsclausule van de Verordening.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de referteperiode zoals vastgelegd in de Verordening niet onrechtmatig is, ook al sluit deze een groep bijstandsgerechtigden uit. De Raad benadrukte dat het aan appellante was om aannemelijk te maken dat zij voldeed aan de vereisten voor de individuele inkomenstoeslag. Aangezien appellante de gevraagde inkomensgegevens niet had overgelegd, kon niet worden vastgesteld of zij recht had op de toeslag. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.