ECLI:NL:CRVB:2018:4106
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van individuele inkomenstoeslag en terugvordering bijstand op basis van referteperiode
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, vertegenwoordigd door mr. A.K. Ramdas, had hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een individuele inkomenstoeslag door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. De aanvraag was afgewezen op basis van artikel 36 van de Participatiewet, omdat appellant niet in de gehele referteperiode van vijf jaar voorafgaand aan 1 januari 2016 een laag inkomen had. Het college had vastgesteld dat appellant in de periode van 1 februari 2015 tot en met 31 december 2015 een hoger inkomen had dan de geldende bijstandsnorm.
De rechtbank had het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde appellant aan dat de referteperiode van vijf jaar te lang was en dat het college niet had gemotiveerd dat er geen sprake was van een langdurig laag inkomen. De Raad overwoog dat de referteperiode niet onrechtmatig was en dat het aan appellant was om aan te tonen dat hij voldeed aan de vereisten voor de individuele inkomenstoeslag. De Raad bevestigde dat het college inzichtelijk had gemotiveerd dat appellant in de referteperiode een hoger inkomen had en dat er geen aflossingen op de vordering van het college hadden plaatsgevonden.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.