ECLI:NL:CRVB:2018:4105
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van individuele inkomenstoeslag en de referteperiode in het bestuursrecht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de weigering van een individuele inkomenstoeslag aan appellante door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Appellante had een aanvraag ingediend voor deze toeslag, maar het college weigerde deze op basis van artikel 36 van de Participatiewet en de Verordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet Rotterdam 2016. Het college stelde dat appellante niet gedurende de gehele referteperiode van vijf jaar een laag inkomen had, wat een vereiste is voor de toekenning van de toeslag. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond verklaard.
In hoger beroep voerde appellante aan dat de referteperiode van vijf jaar te lang is en dat dit een grote groep bijstandsgerechtigden uitsluit van de individuele inkomenstoeslag. Daarnaast betwistte zij dat er geen sprake was van een langdurig laag inkomen. De Raad overwoog dat de referteperiode zoals vastgelegd in de Verordening niet onrechtmatig is en dat het aan appellante is om aan te tonen dat zij voldoet aan de voorwaarden voor de toeslag. De Raad bevestigde dat het college voldoende had gemotiveerd dat appellante in de referteperiode een hoger inkomen had dan de bijstandsnorm en dat zij haar vorderingen niet tijdig had terugbetaald.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.