ECLI:NL:CRVB:2018:4104
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van individuele inkomenstoeslag op basis van referteperiode en inkomenscriteria
In deze zaak gaat het om de weigering van een individuele inkomenstoeslag aan appellanten door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Appellanten hebben op 23 mei 2016 een aanvraag ingediend voor deze toeslag, maar deze is afgewezen op 26 augustus 2016 en het besluit is later gehandhaafd. De afwijzing was gebaseerd op artikel 36 van de Participatiewet en de Verordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet Rotterdam 2016. Het college stelde dat appellanten niet gedurende de gehele referteperiode van vijf jaar voorafgaand aan 1 januari 2016 een laag inkomen hadden. Appellant had in de referteperiode een inkomen dat boven de bijstandsnorm lag, wat leidde tot de afwijzing van de aanvraag.
De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond. In hoger beroep voerden appellanten aan dat de referteperiode van vijf jaar te lang was en dat het college niet had beoordeeld of er zicht was op inkomensverbetering. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de referteperiode niet onrechtmatig was en dat het aan appellanten was om aan te tonen dat zij voldeden aan de voorwaarden voor de individuele inkomenstoeslag. De Raad bevestigde dat appellanten niet in aanmerking kwamen voor de toeslag, omdat zij in de referteperiode een hoger inkomen hadden dan de bijstandsnorm. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om de toepassing van de Verordening te heroverwegen en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.