ECLI:NL:CRVB:2018:4102
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de hoogte van de individuele inkomenstoeslag in de Participatiewet en de gevolgen voor verschillende leefvormen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante had een aanvraag ingediend voor een individuele inkomenstoeslag, welke aanvankelijk was afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Na bezwaar werd de toeslag alsnog toegekend, maar appellante ging in beroep tegen de hoogte van de toeslag en de toepassing van de Verordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet Rotterdam 2016. Appellante stelde dat de hoogte van de toeslag van € 50,- niet in overeenstemming was met het armoedebeleid van de gemeente Rotterdam en dat de keuze voor één toeslag voor alle leefvormen onevenredig was. De Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat er geen wettelijke basis is voor een minimum- of maximumhoogte van de toeslag en dat differentiatie op basis van leefvorm niet door de wetgever is beoogd. De Raad heeft eerder in vergelijkbare zaken geoordeeld dat de vaststelling van de hoogte van de individuele inkomenstoeslag in de Verordening wel degelijk gemotiveerd is en in overeenstemming met de bedoeling van de wetgever. De gronden van appellante werden als niet overtuigend beschouwd, en het hoger beroep werd afgewezen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.