ECLI:NL:CRVB:2018:4090
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de hoogte van de individuele inkomenstoeslag in de Participatiewet en de gevolgen voor verschillende leefvormen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante had een aanvraag ingediend voor een individuele inkomenstoeslag, welke door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam was toegekend. Echter, appellante was van mening dat de hoogte van de toeslag van € 50,- niet in overeenstemming was met het armoedebeleid van de gemeente Rotterdam en dat de keuze voor één toeslag voor alle leefvormen onevenredig was. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarop appellante in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat uit de wetsgeschiedenis van de Participatiewet en de Wet werk en bijstand niet blijkt dat de wetgever een minimum- of maximumhoogte van de toeslag heeft beoogd. Ook is er geen aanwijzing dat differentiatie in de hoogte van de toeslag op basis van leefvormen door de wetgever is beoogd. De Raad heeft eerder in vergelijkbare uitspraken geoordeeld dat de vaststelling van de hoogte van de individuele inkomenstoeslag in de Verordening niet in strijd is met de bedoeling van de wetgever. De Raad concludeert dat de argumenten van appellante in essentie overeenkomen met die van eerdere betrokkenen en ziet geen aanleiding om anders te oordelen.
Uiteindelijk bevestigt de Centrale Raad van Beroep de aangevallen uitspraak van de rechtbank, waarbij het hoger beroep van appellante niet slaagt. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.