ECLI:NL:CRVB:2018:4066
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de hoogte van de individuele inkomenstoeslag in de Participatiewet en de gevolgen voor verschillende leefvormen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin het beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam ongegrond werd verklaard. Appellanten, die een aanvraag om een individuele inkomenstoeslag hadden ingediend, waren van mening dat de hoogte van de toeslag van € 50,- niet in overeenstemming was met het armoedebeleid van de gemeente Rotterdam. Ze stelden dat de Verordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet Rotterdam 2016 niet voldoende gemotiveerd was en dat de keuze voor één toeslag voor alle leefvormen onevenredig was, vooral voor gezinnen met kinderen.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 13 december 2018 geoordeeld dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat de vaststelling van de hoogte van de individuele inkomenstoeslag in de Verordening niet in overeenstemming is met de bedoeling van de wetgever. De Raad heeft vastgesteld dat uit de wetsgeschiedenis niet blijkt dat de wetgever een minimum- of maximumhoogte van de toeslag heeft beoogd, noch dat differentiatie in de hoogte van de toeslag op basis van leefvormen noodzakelijk was. De Raad heeft de gronden van appellanten in hoger beroep afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd.
De uitspraak benadrukt dat de keuze voor één toeslag voor alle leefvormen de terughoudende toetsing van het algemeen verbindende voorschrift kan doorstaan. De Raad heeft geen aanleiding gezien om anders te oordelen dan in eerdere uitspraken over vergelijkbare zaken, en heeft de aangevallen uitspraak bevestigd zonder veroordeling in proceskosten.