ECLI:NL:CRVB:2018:4057
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de hoogte van de individuele inkomenstoeslag in de Participatiewet en de gevolgen voor verschillende leefvormen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de aanvraag van appellanten voor een individuele inkomenstoeslag werd afgewezen. Appellanten, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.K. Ramdas, hebben in hoger beroep aangevoerd dat de hoogte van de toeslag van € 50,- niet in overeenstemming is met het armoedebeleid van de gemeente Rotterdam en dat de keuze voor één toeslag voor alle leefvormen onevenredig is. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat uit de wetsgeschiedenis van de Participatiewet en de Wet werk en bijstand niet blijkt dat de wetgever een minimum- of maximumhoogte van de toeslag heeft beoogd, noch dat differentiatie in de hoogte van de toeslag op basis van leefvormen noodzakelijk is. De Raad heeft eerder in vergelijkbare uitspraken geoordeeld dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat de vaststelling van de hoogte van de individuele inkomenstoeslag in de Verordening niet in overeenstemming is met de bedoeling van de wetgever. De Raad heeft de gronden van appellanten in hoger beroep niet overtuigend geacht en heeft de aangevallen uitspraak bevestigd. De uitspraak is gedaan door G.M.G. Hink, met J.M.M. van Dalen als griffier, en is openbaar uitgesproken op 13 december 2018.