ECLI:NL:CRVB:2018:4052
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de hoogte van de individuele inkomenstoeslag in de Participatiewet en de gevolgen voor verschillende leefvormen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante had een aanvraag ingediend voor een individuele inkomenstoeslag, welke door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam was toegekend op basis van de Verordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet Rotterdam 2016. Appellante was van mening dat de hoogte van de toeslag van € 50,- niet in overeenstemming was met het armoedebeleid van de gemeente Rotterdam en dat de keuze voor één toeslag voor alle leefvormen onevenredig was. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarop appellante in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat de vaststelling van de hoogte van de individuele inkomenstoeslag in de Verordening niet in overeenstemming is met de bedoeling van de wetgever. De Raad heeft geconcludeerd dat uit de wetsgeschiedenis niet blijkt dat de wetgever een minimum- of maximumhoogte van de toeslag heeft beoogd, noch dat differentiatie in de hoogte van de toeslag op basis van leefvormen noodzakelijk is. De Raad heeft de gronden van appellante in hoger beroep als niet overtuigend beoordeeld en verwezen naar eerdere uitspraken waarin soortgelijke beroepsgronden zijn behandeld. Uiteindelijk heeft de Raad het hoger beroep verworpen en de aangevallen uitspraak bevestigd, zonder aanleiding te zien voor een veroordeling in de proceskosten.