ECLI:NL:CRVB:2018:4029

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 december 2018
Publicatiedatum
14 december 2018
Zaaknummer
17/6231 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van een disciplinaire ontslagzaak wegens plichtsverzuim

Op 13 december 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 27 november 2014, waarin het disciplinair ontslag van verzoeker wegens plichtsverzuim werd gehandhaafd. Verzoeker had verzocht om herziening op basis van nieuwe feiten en omstandigheden, maar de Raad oordeelde dat er geen nieuwe feiten waren die tot een andere uitspraak zouden kunnen leiden. De Raad benadrukte dat herziening alleen mogelijk is op basis van feiten die vóór de uitspraak plaatsvonden en die de indiener niet bekend waren. Verzoeker had zijn herzieningsverzoek ingediend op 30 augustus 2017, maar de Raad oordeelde dat de gestelde nieuwe feiten niet voldoende waren om het verzoek te honoreren. De Raad concludeerde dat het verzoek om herziening moest worden afgewezen, omdat het niet voldeed aan de vereisten van artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De uitspraak van 27 november 2014 bleef daarmee in stand, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

17.6231 AW

Datum uitspraak: 13 december 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 27 november 2014, 13/3832 AW en 13/3833 AW
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
het college van bestuur van Wageningen University (college)
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft bij verzoekschrift van 30 augustus 2017 gevraagd om herziening van de uitspraak van de Raad van 27 november 2014.
Namens het college heeft mr. P.S. Jonker, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2018. Verzoeker is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.N. van den Heuvel, kantoorgenoot van mr. Jonker.

OVERWEGINGEN

1. Ingevolge artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de
bestuursrechter op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op
grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs
niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden
hebben kunnen leiden.
2. Bij uitspraak van 27 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3936, heeft de Raad het disciplinair ontslag van verzoeker wegens plichtsverzuim, in stand gelaten. Daartoe heeft de Raad overwogen dat verzoeker zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim doordat hij, zonder goede redenen niet is verschenen op uitnodigingen voor een gesprek over zijn werkhervatting. Het college was aldus bevoegd verzoeker daarvoor disciplinair te straffen.
3. Verzoeker heeft aan zijn herzieningsverzoek ten grondslag gelegd dat sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden die aanleiding zouden moeten geven tot herziening van de uitspraak van de Raad.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak (zie onder meer de uitspraken van 2 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1702 en 27 september 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2973) geldt dat van degene die herziening vraagt van een uitspraak mag worden verlangd dat hij niet onredelijk lang wacht met de indiening van dat verzoek. Een onredelijk laat ingediend verzoek om herziening moet niet-ontvankelijk worden verklaard.
4.2.
Een verzoek om herziening als hier aan de orde wordt in de regel geacht onredelijk laat te zijn ingediend, indien het verzoek is ingediend meer dan een jaar nadat de indiener bekend is geworden met de daarin gestelde nieuwe feiten of omstandigheden dan wel, indien geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn gesteld, na de openbaarmaking van de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht.
4.3.
Verzoeker legt aan zijn herzieningsverzoek van 30 augustus 2017 ten grondslag dat hij door het college bij besluiten van 13 september 2016 en 19 december 2016 voor het eerst in kennis is gesteld van het niet bestaan van de door hem – met een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) – verzochte stukken die verband houden met zijn ontslag. Daarmee is het herzieningsverzoek ingediend binnen de in rechtsoverweging 4.2 gestelde termijn en dus ontvankelijk.
4.4.
Voorop staat dat naar vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van
11 september 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2791) het (bijzondere) rechtsmiddel van herziening niet gegeven is om, anders dan op grond van enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid als bedoeld in rechtsoverweging 1, een hernieuwde discussie te voeren over de betrokken zaak en evenmin om een discussie over de betrokken uitspraak te openen.
4.5.
Verzoeker voert aan dat het niet bestaan van de door hem verzochte stukken moet worden aangemerkt als nieuw feit of omstandigheid wat moet leiden tot herziening van de uitspraak van 27 november 2014. Daargelaten of de vaststelling dat de verzochte stukken niet bestaan moet worden aangemerkt als een nieuw feit of omstandigheid in de zin van artikel 8:119, eerste lid, van de Awb kan dit niet leiden tot herziening. Bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (uitspraak van 17 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3364) is het hoger beroep ten aanzien van de verzoeken om informatie met een beroep op de Wob ongegrond verklaard. Hiermee staat in rechte vast dat het college niet over de door verzoeker verzochte stukken beschikt. De uitspraak van 27 november 2014 is gedaan op basis van de in het bijbehorende procesdossier aanwezige en bij partijen bekende stukken. Het vermoeden dat er nog andere stukken zijn, doet daar niet aan af en kan daarom niet tot een andere uitspraak leiden.
4.6.
Het plichtsverzuim waarvoor ontslag is verleend ziet op het niet verschijnen naar aanleiding van de brieven van 4 oktober 2012, 15 oktober 2012, 18 oktober 2012 en 25 oktober 2012. Die brieven behoorden tot de gedingstukken. De brief van 1 november 2012 bevat geen verplichting te verschijnen. Het beroep dat verzoeker doet op deze brief kan daarom niet leiden tot herziening.
4.7.
Gelet op wat onder 4.1 tot en met 4.6 is overwogen volgt dat het verzoek moet worden afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas, in tegenwoordigheid van Y. Itkal als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 december 2018.
(getekend) H. Lagas
(getekend) Y. Itkal
md