ECLI:NL:CRVB:2018:386

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 februari 2018
Publicatiedatum
8 februari 2018
Zaaknummer
17/2660 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de sollicitatieprocedure van vrijwillige VWNW-kandidaten door de Centrale Raad van Beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op de hoger beroepen van twee appellanten tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Holland. De appellanten, werkzaam als [functie 1] bij de [Dienstonderdeel] in [vestigingsplaats 1], hadden gesolliciteerd naar een functie bij het nieuw opgerichte [D.O. X]. Hun sollicitaties werden afgewezen, waarna zij bezwaar maakten. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond, wat leidde tot de hoger beroepen bij de Centrale Raad.

De Raad oordeelde dat de appellanten vrijwillige VWNW-kandidaten waren en geen voorrangspositie hadden ten opzichte van andere kandidaten. De Raad bevestigde dat het bestuursorgaan beoordelingsvrijheid heeft in sollicitatieprocedures en dat de rechter terughoudend moet toetsen. De Raad concludeerde dat de sollicitatieprocedure zorgvuldig was verlopen en dat de afwijzingen voldoende gemotiveerd waren, ondanks dat de motiveringen achteraf als te hard werden ervaren.

De Raad benadrukte dat de sollicitatiecommissie een objectieve beoordeling had gemaakt op basis van de competenties van de kandidaten en dat de procedure voldeed aan de eisen van zorgvuldigheid. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees de hoger beroepen van de appellanten af, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

17/2260 AW, 17/2261 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
9 februari 2017, 16/2815 en 16/2816 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant 1] en [appellant 2] , beiden te [woonplaats] (appellanten)
de Minister van Justitie en Veiligheid (minister)
Datum uitspraak: 1 februari 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. L. van Dijk hoger beroepen ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 december 2017. Appellanten zijn verschenen, bijgestaan door mr. Van Dijk. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E. Versloot en Th. Wörgetter.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor een uitgebreidere weergave van de van belang zijnde feiten en omstandigheden, met name wat betreft het Masterplan Dienst Justitiële Inrichtingen 2013-2018 (Masterplan) en het [naam Instroomplan] ( [D.O. X] ; Instroomplan), verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat hier met het volgende.
1.2.
Appellanten waren werkzaam als [functie 1] ( [functie 1] ) bij de [Dienstonderdeel] ( [Dienstonderdeel] ) [vestigingsplaats 1] . In het kader van de uitvoering van het Masterplan zijn de [Dienstonderdeel] [vestigingsplaats 1] en de [Dienstonderdeel] [vestigingsplaats 2] per 1 januari 2016 gesloten. In de gemeente [gemeente] is een [nieuw dienstonderdeel] opgericht, het [D.O. X] . In 2015 is begonnen met het werven van personeel voor het [D.O. X] , dat per 1 juni 2016 operationeel is geworden.
1.3.
Appellanten hebben in september 2015 gesolliciteerd naar de functie van [functie 1] bij het [D.O. X] . Op 14 september 2015 zijn appellanten voor een sollicitatiecommissie verschenen. Bij besluiten van 11 november 2015 is aan appellanten meegedeeld dat zij zijn afgewezen voor de functie van [functie 1] bij het [D.O. X] . Deze besluiten heeft de minister na bezwaar bij besluiten van 17 mei 2016 (bestreden besluiten) gehandhaafd.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen van appellanten tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard. Hiertoe is overwogen dat appellanten geen verplichte, maar vrijwillige Van Werk Naar Werk (VWNW)-kandidaten waren. De minister was dan ook op grond van het VWNW-beleid niet verplicht om appellanten te plaatsen. Dat ten tijde van hun sollicitatie duidelijk was dat hun functie dreigde te worden opgeheven betekent niet dat zij reeds daarom als voorrangskandidaat moesten worden aangemerkt. Na afloop van ieder sollicitatiegesprek hebben de leden van de sollicitatiecommissie een gezamenlijk advies opgesteld, dat is opgenomen in het formulier ‘Indruk gesprek’. Op grond van deze adviezen zijn volgens de rechtbank de afwijzingen van appellanten voldoende gemotiveerd en inzichtelijk geworden. Verder is de rechtbank van oordeel dat de door de minister vastgestelde sollicitatieprocedure op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, gezien het Instroomplan en de daarop verstrekte toelichting van de minister. Niet is gebleken dat deze procedure in het geval van appellanten niet is nagekomen. Anders dan appellanten betogen, zijn geen andere of nieuwe competenties of functie-eisen van de medewerkers gevraagd. Als uitgangspunt gold dat de medewerkers geschikt zijn voor de functie. Bekeken is in welke mate de medewerker beschikt over de voor de functie vereiste competenties, waarbij rekening is gehouden met de andere manier van werken binnen het [D.O. X] . De sollicitatiecommissie heeft uitsluitend beoordeeld welke kandidaten het meest inpasbaar zijn. Dat de commissie daarbij niet beschikte over informatie uit het personeelsdossier, acht de rechtbank niet onzorgvuldig. Voorts hadden appellanten ervan op de hoogte moeten zijn dat zij een selectiegesprek en niet slechts een “klikgesprek” zouden voeren met de sollicitatiecommissie.
3. Appellanten hebben zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Niet in geschil is dat appellanten ten tijde van de sollicitatie vrijwillig VWNW-kandidaat waren en dat zij geen voorrangspositie hadden ten opzichte van andere kandidaten.
4.2.
Zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen is volgens vaste rechtspraak (uitspraken van 7 juli 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR1576, en van 19 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV2323) de beslissing van het bestuursorgaan in een sollicitatieprocedure zoals hier aan de orde het resultaat van een beoordeling van de capaciteiten van de betrokkene tegen de achtergrond van de functie-eisen. Daarbij heeft het bestuursorgaan beoordelingsvrijheid. Daarom is de toetsing door de rechter terughoudend. Zij is beperkt tot de vraag of gezegd moet worden dat het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot zijn oordeel heeft kunnen komen.
4.3.
Het [D.O. X] had 600 vacatures te vervullen, terwijl er ruim 750 gesprekken zijn gevoerd met geschikte kandidaten. Dat betekent dat het bevoegd gezag keuzevrijheid had ten aanzien van de kandidaten. Dat neemt niet weg dat een bestuursorgaan in een geval als dit wel enig inzicht moet bieden en moet onderbouwen waarom de keuze niet op appellanten is gevallen. De Raad verwijst naar zijn uitspraak van 22 september 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3533.
4.4.
Onder verwijzing naar het Instroomplan hebben appellanten betoogd dat hier niet zozeer sprake was van een sollicitatie, maar van een “klikgesprek”. De Raad volgt appellanten hierin niet. Uit het Instroomplan en de inrichting van de gevolgde procedure blijkt dat het een sollicitatie betrof, waarbij, zoals gezegd, keuzes moesten worden gemaakt tussen kandidaten. Het Instroomplan stelt voorop dat de doelstellingen van de nieuwe organisatie [D.O. X] voor een essentieel deel nieuw zijn: innovatie, flexibiliteit en zelfredzaamheid zijn kernbegrippen. Vervolgens bepaalt het Instroomplan dat de (vrijwillige) kandidaten worden beoordeeld op inpasbaarheid, dat vanwege het grote aantal sollicitanten daartoe gestandaardiseerde methodologische instrumenten (persoonlijkheids- en capaciteitsvragenlijsten) worden gebruikt, aangevuld met een semigestructureerd interview, zodat zo objectief en betrouwbaar mogelijk voorspellingen kunnen worden gedaan over de inpasbaarheid van de kandidaten, zowel op de korte als lange termijn, binnen het [D.O. X] . Kandidaten hebben een uitnodigingsbrief en brochure ontvangen waarin staat wat van een medewerker in het [D.O. X] wordt verwacht en waarop in het gesprek met de commissie zal worden ingegaan. De commissies van het [D.O. X] , bestaande uit een lijnfunctionaris en een HR-adviseur/WSA-psycholoog, waarvan de leden een speciale training hebben gevolgd, hebben de gesprekken gevoerd en de directie van het [D.O. X] in het voorgeschreven format (het Indruk gesprek-formulier) geadviseerd over de inpasbaarheid van de kandidaten, waarna het management besluiten heeft genomen. De kandidaten is vooraf op het hart gedrukt de gesprekken goed voor te bereiden, bijvoorbeeld door het invullen van de vrijwillige vragenlijsten. Gezien het voorgaande is de Raad met de rechtbank van oordeel dat de sollicitatieprocedure zorgvuldig was. Het dossier biedt geen aanknopingspunten voor de stelling dat de procedure niet overeenkomstig de beschrijving is gevolgd. Verder moet het, gezien de aan de kandidaten verstrekte informatie als hiervoor beschreven, voor appellanten duidelijk zijn geweest dat het gesprek met de commissie meer inhield dan enkel een gesprek om te beoordelen met wie er de beste ’klik’ was.
4.5.
Uit 4.4 volgt dat geen sprake was van ‘plaatsing, tenzij’ zoals appellanten hebben betoogd, maar van een selectie. Zoals in 4.2 en 4.3 is weergegeven had de minister daarbij beoordelings- en keuzevrijheid.
4.6.
Appellanten hebben betoogd dat de motivering van de afwijzingen onvoldoende is. Dit betoog slaagt evenmin. De adviezen Indruk gesprek bevatten een redengeving die specifiek, per relevante competentie of kernwaarde, aangeeft wat de sterke en minder sterke punten zijn als gevolg waarvan de inpasbaarheid ‘afstand’ ( [appellant 1] ) dan wel ‘onder voorbehoud aanknopingspunten’ ( [appellant 2] ) laat zien tot wat verwacht wordt binnen het [D.O. X] . Dat de motiveringen van de afwijzingsbesluiten van 11 november 2015 achteraf bezien ook door de minister te hard zijn bevonden, zeker wanneer deze worden gehouden tegen het licht van gehouden functioneringsgesprekken, kan dat niet anders maken. De minister heeft de motiveringen in het bestreden besluit gewijzigd en daarbij benadrukt dat de genoemde besluiten enkel de inpasbaarheid in de nieuwe functies betreffen en dat daarmee niets is gezegd over het functioneren tot dan toe. De in de bestreden besluiten gegeven motiveringen voldoen al met al aan de eisen die in de in 4.2 en 4.3 genoemde rechtspraak zijn gesteld.
4.7.
Uit 4.2 tot en met 4.6 volgt dat de hoger beroepen van appellanten niet slagen. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en H. Lagas en H. Benek als leden, in tegenwoordigheid van A. Mansourova als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2018.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) A. Mansourova

HD