ECLI:NL:CRVB:2018:384
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de boete opgelegd aan appellante wegens onterecht ontvangen studiefinanciering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 januari 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Appellante had van januari 2013 tot en met juli 2014 studiefinanciering ontvangen, maar de minister heeft deze herzien op basis van een controle van haar woonsituatie. De controleurs konden appellante niet op haar basisregistratie persoonsgegevens (brp) adres aantreffen en hebben verklaringen van buren verzameld die bevestigden dat er op het adres geen andere bewoners waren dan een getrouwd stel zonder kinderen. De minister heeft vervolgens een boete opgelegd aan appellante, die in eerste instantie € 1.869,19 bedroeg, maar na bezwaar is gematigd tot € 1.186,70. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de minister niet bevoegd was om de controle uit te voeren en dat de controleurs zich niet aan de richtlijnen hebben gehouden. De Raad heeft deze gronden verworpen en geoordeeld dat de minister voldoende bewijs heeft geleverd voor de boeteoplegging. De Raad bevestigt dat het wettelijk vermoeden dat appellante niet op haar brp-adres woonde, ook voorafgaand aan de controle geldt. De boete is evenredig en er zijn geen bijzondere omstandigheden die een lagere boete rechtvaardigen. De uitspraak van de rechtbank Den Haag is bevestigd.