ECLI:NL:CRVB:2018:3827

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 november 2018
Publicatiedatum
29 november 2018
Zaaknummer
18/1063 AW-W
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om wraking van de behandelend rechter in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft verzoeker hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland. De Centrale Raad van Beroep heeft op 26 november 2018 een beslissing genomen op het verzoek om wraking van de behandelend rechter, H. Lagas. Verzoeker heeft het wrakingsverzoek ingediend op 29 oktober 2018, omdat hij meende dat de behandelend rechter partijdig was. Dit zou voortkomen uit een vraag die de rechter tijdens een eerdere zitting op 16 juni 2016 aan verzoeker had gesteld, die volgens verzoeker de schijn van partijdigheid wekte. De behandelend rechter heeft echter aangegeven niet in het verzoek te berusten en zowel verzoeker als de rechter zijn niet verschenen op de zitting van 19 november 2018.

De Centrale Raad van Beroep overweegt dat op grond van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een verzoek om wraking moet worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Aangezien verzoeker zijn verzoek om wraking pas na de kennisgeving van de zitting op 16 oktober 2018 heeft ingediend, heeft hij gehandeld in strijd met artikel 8:16, eerste lid, van de Awb. Daarom verklaart de Raad het verzoek om wraking niet-ontvankelijk. Ten overvloede wordt opgemerkt dat de onpartijdigheid van een rechter niet in het geding is enkel omdat deze eerder in een zaak heeft geoordeeld waar de verzoeker partij was.

De beslissing is genomen door de meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met M. Greebe als voorzitter en E. Dijt en G.M.G. Hink als leden, in aanwezigheid van griffier M.A.E. Lageweg. De uitspraak is openbaar gedaan op 26 november 2018.

Uitspraak

18.1063 AW-W

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Beslissing op het verzoek om wraking gedaan door
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
Datum beslissing: 26 november 2018
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 10 januari 2018, 17/1195, in een geding tussen verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van Druten (college).
Op 16 oktober 2018 heeft de griffier aan partijen bericht dat het onderzoek ter zitting zal plaatsvinden op 6 december 2018 en dat H. Lagas de behandelend rechter (behandelend rechter) is.
Bij brief van 29 oktober 2018, aangevuld bij brief van 3 november 2018, heeft verzoeker verzocht om wraking van de behandelend rechter.
De behandelend rechter heeft schriftelijk gereageerd op het wrakingsverzoek en meegedeeld niet in het verzoek te berusten.
Verzoeker en de behandelend rechter zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord op de zitting van 19 november 2018. Zij zijn, zoals aangekondigd, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. Artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Blijkens de memorie van toelichting bij artikel 8:15 van de Awb is de ratio van het instituut van wraking gelegen in het waken tegen inbreuken op de rechterlijke onpartijdigheid.
2. Verzoeker heeft aan zijn verzoek om wraking ten grondslag gelegd dat de behandelend rechter een van de drie rechters was die een eerder hoger beroep hebben behandeld in een ander geding tussen verzoeker en het college, dat heeft geleid tot de uitspraak van
28 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2928. Tijdens de behandeling ter zitting van dat hoger beroep op 16 juni 2016 heeft de behandelend rechter aan verzoeker de vraag gesteld waarom hij niet op zoek is gegaan naar een andere baan of woorden van gelijke strekking. Deze vraag sloot volgens verzoeker aan bij een passage uit het verweerschrift van het college en hiermee heeft de behandelend rechter de schijn van partijdigheid gewekt.
3.1.
Artikel 8:16, eerste lid, van de Awb bepaalt dat het verzoek om wraking wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.
3.2.
Het verzoek om wraking van de behandelend rechter is uitsluitend gebaseerd op iets wat de behandelend rechter op 16 juni 2016 aan verzoeker zou hebben voorgehouden. Als verzoeker meent dat uit de bewuste vraag een vorm van partijdigheid kan worden afgeleid, dan had het op zijn weg gelegen om naar aanleiding daarvan toen in die procedure (onverwijld) een verzoek om wraking van de behandelend rechter in te dienen. Door daarmee te wachten tot na kennisneming van de brief van 16 oktober 2018 heeft verzoeker gehandeld in strijd met artikel 8:16, eerste lid, van de Awb. Het verzoek zal om die reden
niet-ontvankelijk worden verklaard.
3.3.
Ten overvloede wordt overwogen dat het vaste rechtspraak van de Raad is dat de onpartijdigheid van een rechter niet heeft te lijden enkel omdat die rechter al eerder heeft geoordeeld in een zaak waar de verzoeker partij was en daarbij in het ongelijk is gesteld (ECLI:NL:CRVB:2008:BG8693).
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzoek om wraking van de behandelend rechter niet-ontvankelijk.
Deze beslissing is gedaan door M. Greebe als voorzitter en E. Dijt en G.M.G. Hink als leden, in tegenwoordigheid van M.A.E. Lageweg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 november 2018.
(getekend) M. Greebe
(getekend) M.A.E. Lageweg
IvR