ECLI:NL:CRVB:2018:3802

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 november 2018
Publicatiedatum
29 november 2018
Zaaknummer
17-1108 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete wegens niet melden van zwangerschapsuitkering en inkomsten uit onderneming

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Amsterdam. De appellante had de inlichtingenverplichting geschonden door geen melding te maken van de door haar ontvangen zwangerschapsuitkering op grond van de Wet zwangerschaps- en bevallingsuitkering zelfstandigen (ZEZ-uitkering). De Raad oordeelde dat het beroep van appellante op een ministeriële regeling die een uitzondering op de inlichtingenverplichting regelt, niet slaagde, omdat deze regeling ten tijde van de feiten nog niet in werking was getreden. Appellante kon niet aantonen dat zij de gemeente had geïnformeerd over haar ZEZ-uitkering, en de bewijslast lag bij haar, wat zij niet kon waarmaken.

Daarnaast deed appellante een beroep op verminderde verwijtbaarheid, maar ook dit werd afgewezen. De Raad oordeelde dat het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen in beginsel gehouden was een boete op te leggen, maar dat de mate van verwijtbaarheid niet als grove schuld kon worden aangemerkt. De hoogte van de boete werd vastgesteld op 50% van het bedrag van de ontvangen uitkering, wat resulteerde in een boete van € 2.206,78.

In een tweede zaak, die ook onderdeel uitmaakte van deze uitspraak, ging het om niet-gemelde inkomsten uit de onderneming van appellante. De Raad bevestigde dat er geen ruimte is voor verrekening van verwervingskosten bij de vaststelling van het in aanmerking te nemen inkomen voor bijstandsdoeleinden. Ook hier werd de boete vastgesteld op 50% van het bedrag van de niet-gemelde inkomsten, wat resulteerde in een boete van € 247,50. De Raad veroordeelde het college in de proceskosten van appellante in beide zaken.

Uitspraak

17.1108 PW-PV, 17/3497 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Amsterdam van 22 december 2016, 15/3027, en 21 maart 2017, 15/7020, (aangevallen uitspraken)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen (college)
Datum uitspraak: 20 november 2018
Zitting hebben: A.B.J. van der Ham, Y.J. Klik en G.M.G. Hink
Griffier: C.A.E. Bon
Ter zitting zijn verschenen: appellante, bijgestaan door mr. J.J. Brosius, advocaat, en
mr. H. Chikar, gemachtigde van het college.

BESLISSING

Zaak 17/1108 PW
De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 30 maart 2015 gegrond en vernietigt dit besluit voor zover de hoogte van de boete is vastgesteld op € 3.310,25;
  • herroept het besluit van 24 november 2014 voor zover;
  • stelt het bedrag van de boete vast op € 2.206,78 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 30 maart 2015;
  • veroordeelt het college in de kosten van appellante tot een bedrag van € 2.022,20;
  • bepaalt dat het college aan appellante het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 169,- vergoedt.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen:
Appellante heeft de inlichtingenverplichting geschonden door geen melding te maken van de door haar ontvangen uitkering op grond van de Wet zwangerschaps- en bevallingsuitkering zelfstandigen (ZEZ-uitkering). Het beroep op de ministeriële regeling als bedoeld in
artikel 17, eerste lid, tweede volzin, van de Wet werk en bijstand (WWB), die een uitzondering op de inlichtingenverplichting regelt, slaagt niet omdat deze ministeriële regeling ten tijde in geding nog niet in werking was getreden.
Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij een brief aan de heer De Jong, medewerker van de gemeente, heeft gezonden met de melding dat zij een ZEZ-uitkering ontving. De melding waarnaar appellante verwijst heeft het college niet bereikt. De bewijslast rust hierbij op appellante en daaraan is niet voldaan.
Appellante heeft een beroep gedaan op verminderde verwijtbaarheid omdat sprake zou zijn van gedeelde verwijtbaarheid tussen appellante en het college, nu het college volgens haar in staat zou zijn Suwinet te raadplegen en aldus te zien dat appellante een uitkering ontving. Dit beroep slaagt niet, reeds omdat de ministeriële regeling waarop appellante in dit kader een beroep doet ten tijde in geding nog niet in werking was getreden.
Gelet op de schending van de inlichtingenverplichting, waarvan appellante een verwijt kan worden gemaakt, was het college in beginsel gehouden een boete op te leggen. Voor wat betreft de mate waarin appellante de gedraging kan worden verweten heeft het college niet aangetoond dat sprake is van grove schuld. Dat betekent dat, uitgaande van normale verwijtbaarheid, de hoogte van de boete wordt vastgesteld op 50% van € 4.413,56, dat is
€ 2.206,78. Het beroep op draagkracht slaagt niet, omdat appellante te laat en te weinig gegevens naar voren heeft gebracht waardoor de Raad geen toereikend inzicht heeft gekregen in haar financiële situatie.
Aanleiding bestaat om het college te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en hoger beroep. Deze kosten worden begroot op in totaal € 2.004,- voor verleende rechtsbijstand en € 18,20 aan reiskosten.
Zaak 17/3497 PW
De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 24 september 2015 gegrond en vernietigt dit besluit voor zover de hoogte van de boete is gehandhaafd op € 556,87;
  • herroept het besluit van 1 juni 2015 voor zover;
  • stelt het bedrag van de boete vast op € 247,50 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 24 september 2015;
  • veroordeelt het college in de kosten van appellante tot een bedrag van € 2.505,-;
  • bepaalt dat het college aan appellante het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van € 169,- vergoedt.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen:
Niet in geschil is dat appellante inkomsten heeft gehad uit haar onderneming van € 495,09 en deze inkomsten niet aan het college heeft gemeld. Het geschil beperkt zich in hoofdzaak tot de vraag of op deze inkomsten verwervingskosten in mindering moeten worden gebracht. Volgens vaste rechtspraak is in het kader van de bijstand bij de vaststelling van het in aanmerking te nemen inkomen geen ruimte voor verrekening van verwervingskosten. Omdat appellante aanspraak maakt op bijstand op grond van de WWB, geldt dat ook voor de kosten uit de onderneming. Ter zitting heeft de Raad in dit verband verwezen naar zijn uitspraak van 13 februari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:447. Het college heeft appellante desondanks in de gelegenheid gesteld om de verwervingskosten aannemelijk te maken. Appellante heeft deze verwervingskosten echter niet aannemelijk gemaakt, omdat zij haar kosten niet heeft onderbouwd met objectieve en verifieerbare gegevens.
Gelet op de schending van de inlichtingenverplichting, waarvan appellante een verwijt kan worden gemaakt, was het college in beginsel gehouden een boete op te leggen. Voor wat betreft de mate waarin appellante de gedraging kan worden verweten heeft het college ook in deze zaak niet aangetoond dat sprake is van grove schuld. Het college heeft voorts de recidivebepaling ten onrechte toegepast, omdat nog geen sprake was van een eerdere onherroepelijk geworden boete. Dat betekent dat, uitgaande van normale verwijtbaarheid, de hoogte van de boete wordt vastgesteld op 50% van € 495,-, dat is € 247,50.
Aanleiding bestaat om het college te veroordelen in de kosten van appellante in bezwaar, beroep en hoger beroep. Deze kosten worden begroot op in totaal € 2.505,- voor verleende rechtsbijstand.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) C.A.E. Bon (getekend) A.B.J. van der Ham

IJ