In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Amsterdam. De appellante had de inlichtingenverplichting geschonden door geen melding te maken van de door haar ontvangen zwangerschapsuitkering op grond van de Wet zwangerschaps- en bevallingsuitkering zelfstandigen (ZEZ-uitkering). De Raad oordeelde dat het beroep van appellante op een ministeriële regeling die een uitzondering op de inlichtingenverplichting regelt, niet slaagde, omdat deze regeling ten tijde van de feiten nog niet in werking was getreden. Appellante kon niet aantonen dat zij de gemeente had geïnformeerd over haar ZEZ-uitkering, en de bewijslast lag bij haar, wat zij niet kon waarmaken.
Daarnaast deed appellante een beroep op verminderde verwijtbaarheid, maar ook dit werd afgewezen. De Raad oordeelde dat het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen in beginsel gehouden was een boete op te leggen, maar dat de mate van verwijtbaarheid niet als grove schuld kon worden aangemerkt. De hoogte van de boete werd vastgesteld op 50% van het bedrag van de ontvangen uitkering, wat resulteerde in een boete van € 2.206,78.
In een tweede zaak, die ook onderdeel uitmaakte van deze uitspraak, ging het om niet-gemelde inkomsten uit de onderneming van appellante. De Raad bevestigde dat er geen ruimte is voor verrekening van verwervingskosten bij de vaststelling van het in aanmerking te nemen inkomen voor bijstandsdoeleinden. Ook hier werd de boete vastgesteld op 50% van het bedrag van de niet-gemelde inkomsten, wat resulteerde in een boete van € 247,50. De Raad veroordeelde het college in de proceskosten van appellante in beide zaken.