ECLI:NL:CRVB:2018:447
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van bijstandsverlening in verband met inkomsten uit deeltijd ondernemerschap en de aftrekbaarheid van opleidingskosten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Gelderland. De appellant, die sinds 1 september 2013 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had een deeltijdonderneming en voerde advieswerkzaamheden uit. Het college van burgemeester en wethouders van Arnhem had in 2015 besloten om de bijstandsverlening van de appellant te herzien, omdat de inkomsten uit zijn onderneming in 2014 niet in overeenstemming waren met de bijstandsnorm. De appellant was het niet eens met de beslissing van het college, omdat hij vond dat de kosten van zijn collegegeld voor een masterstudie niet als aftrekpost waren meegenomen. Het college had echter gesteld dat deze kosten niet essentieel waren voor zijn werkzaamheden als deeltijdondernemer.
De Raad heeft vastgesteld dat de appellant niet als zelfstandige in de zin van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz) kon worden aangemerkt. De Raad oordeelde dat de inkomsten uit de onderneming van de appellant als inkomen uit arbeid moesten worden aangemerkt en dat de kosten van collegegeld niet als aftrekpost konden worden meegenomen bij de berekening van de bijstandsverlening. De Raad concludeerde dat het college het recht op bijstand van de appellant terecht had vastgesteld en dat de kosten van het collegegeld niet in mindering konden worden gebracht op de bijstandsverlening. De uitspraak van de rechtbank Gelderland werd bevestigd, en het hoger beroep van de appellant werd afgewezen.