Uitspraak
16.2603 AWBZ
OVERWEGINGEN
31 juli 2014 tot en met 30 juli 2016 op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) een zorgzwaartepakket GGZ 3C toegekend in de vorm van zorg in natura.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van het Zorgkantoor om een persoonsgebonden budget (pgb) te weigeren. Appellante, geboren in 1994, had eerder zorg in natura toegekend gekregen op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en verzocht om omzetting naar een pgb. Het Zorgkantoor weigerde dit verzoek op basis van signalen over de zorgverlening door de beoogde zorgverlener, Stichting [naam stichting].
De Raad heeft vastgesteld dat het Zorgkantoor een onderzoek heeft uitgevoerd naar de zorgverlening door de stichting, waaruit bleek dat veel van de gedeclareerde zorg vermoedelijk niet had plaatsgevonden. Dit leidde tot de conclusie dat het Zorgkantoor niet kon aannemen dat appellante met het pgb zou voorzien in toereikende zorg van goede kwaliteit. De rechtbank had eerder het beroep van appellante tegen de weigering ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd.
De Raad oordeelde dat het Zorgkantoor op basis van het conceptrapport en de onderzoeksresultaten terecht had besloten om de verlening van het pgb te weigeren. Appellante had geen bewijs geleverd dat de zorgverlening door de stichting wel aan de eisen voldeed. De omstandigheid dat appellante verplichtingen was aangegaan met de stichting zonder duidelijkheid over de pgb-verlening, werd voor haar rekening genomen. De uitspraak bevestigt de noodzaak voor zorgkantoren om zorgvuldig te handelen bij de beoordeling van aanvragen voor pgb's, vooral wanneer er twijfels zijn over de kwaliteit van de zorgverlening.