ECLI:NL:CRVB:2018:3612

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 november 2018
Publicatiedatum
15 november 2018
Zaaknummer
17/1232 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verboden onderscheid naar leeftijd bij beëindiging bovenwettelijke uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de beëindiging van een bovenwettelijke uitkering van een ambtenaar bij het Ministerie van Defensie bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd. De rechtbank had geoordeeld dat deze beëindiging zonder vervangende voorzieningen een verboden onderscheid naar leeftijd oplevert, zoals bedoeld in de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid (Wgbla). De staatssecretaris van Defensie had hiertegen hoger beroep ingesteld, maar de Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de staatssecretaris niet voldoende had aangetoond dat de beëindiging van de uitkering gerechtvaardigd was en dat er geen excessieve inbreuk op de gerechtvaardigde aanspraak van de betrokkene was. De Raad oordeelde verder dat de staatssecretaris in de proceskosten van de betrokkene moest worden veroordeeld tot een bedrag van € 751,50. De uitspraak bevestigt de noodzaak van gelijke behandeling en de bescherming van ambtenaren tegen leeftijdsdiscriminatie.

Uitspraak

17.1232 AW, 17/4331 AW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
23 december 2016, 15/6612 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Minister van Defensie, thans de Staatssecretaris van Defensie (staatssecretaris)
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
Datum uitspraak: 15 november 2018
PROCESVERLOOP
Dit geding, dat aanvankelijk is gevoerd ten name van de Minister van Defensie, is in verband met wijziging van taken voortgezet ten name van de staatssecretaris. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van staatssecretaris, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de Minister van Defensie.
Namens de staatssecretaris heeft mr. R. van Arkel, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft de staatssecretaris op 7 juni 2017 een nieuwe beslissing op bezwaar (nader besluit) genomen.
Namens betrokkene heeft mr. W.E. Louwerse een verweerschrift ingediend en zijn reactie kenbaar gemaakt op het nadere besluit.
Bij brief van 8 augustus 2018 heeft de staatssecretaris de Raad een individueel inkomensoverzicht toegezonden. Betrokkene heeft hierop gereageerd met de mededeling dat hij ervan uit gaat dat de daarin opgenomen berekeningen juist zijn.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Betrokkene was als [naam functie] werkzaam bij het Ministerie van Defensie. Aan hem is met ingang van 1 juni 2015 overtolligheidsontslag verleend met toepassing van artikel 116, eerste lid, van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie en het Sociaal Beleidskader Defensie 2012-2016. Bij besluit van 30 juni 2015 (toekenningsbesluit) heeft de staatssecretaris aan betrokkene op grond van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Defensie een bovenwettelijke uitkering toegekend en daarbij bepaald dat die eindigt op de eerste dag van de maand volgend op die waarin hij de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt. Bij besluit van 22 september 2015 (bestreden besluit) heeft de staatssecretaris het toekenningsbesluit gehandhaafd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - met bepalingen over proceskosten en griffierecht - het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd wegens verboden onderscheid naar leeftijd en de staatssecretaris opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak.
3. Bij het nadere besluit heeft de staatssecretaris, mede naar aanleiding van de uitspraken van de Raad van 18 juli 2016 (zie onder meer ECLI:NL:CRVB:2016:2615) en de uitspraak van 26 april 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:1473), met handhaving van de beëindigingsdatum van de bovenwettelijke uitkering, aan betrokkene, voor de periode vanaf de beëindiging van de bovenwettelijke uitkering tot hij de AOW-leeftijd heeft bereikt, in aanvulling op de tegemoetkoming waarop betrokkene recht heeft op grond van de ‘Voorlopige voorziening tegemoetkoming inkomensderving als gevolg van ophoging AOW-leeftijd’, Stcrt 28 september 2015, nr. 31772, een maandelijkse bruto uitkering
toegekend die een netto uitkering oplevert die gelijk is aan de netto AOW-uitkering, inclusief vakantiegeld (tegemoetkoming AOW-hiaat). Ook is een compensatie toegekend voor het mogelijk vervroegd laten ingaan van het ouderdomspensioen op de leeftijd van 65 jaar. Indien de periode vanaf het bereiken van de leeftijd van 65 jaar tot aan het bereiken van de
AOW-leeftijd het totaalbedrag van de tegemoetkoming AOW-hiaat en de compensatie, vermeerderd met het (vervroegd ingegane) ouderdomspensioen, netto minder bedraagt dan 90% van de gerechtvaardigde aanspraak van betrokkene, dan wordt dit bedrag bruto zodanig aangevuld dat deze in ieder geval gelijk is aan 90% van de gerechtvaardigde aanspraak van betrokkene (aanvullende maatregel).
4. Nu met het nadere besluit niet geheel aan de bezwaren van betrokkene is tegemoet gekomen, zal de Raad, gelet op de artikelen 6:19 en 6:24 van de Awb, dit besluit mede in zijn beoordeling betrekken.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De aangevallen uitspraak
5.1.
De staatssecretaris betwist niet langer dat de beëindiging van de bovenwettelijke uitkering bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd zonder enige vervangende voorziening voor betrokkenen een verboden onderscheid naar leeftijd oplevert als bedoeld in de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid (Wgbla). De staatssecretaris heeft aangevoerd dat de motivering van de rechtbank op onderdelen onjuist is en niet in overeenstemming is met de uitspraken van de Raad van 18 juli 2016 (zie onder meer ECLI:NL:CRVB:2016:2615). Deze beroepsgrond slaagt niet. De motivering van de rechtbank wijkt niet wezenlijk af van de motivering van de Raad in de uitspraken van 18 juli 2016 in vergelijkbare zaken. Ook de rechtbank is in de kern van oordeel dat de beëindiging van de bovenwettelijke uitkering bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd, zonder nadere door de staatssecretaris te treffen voorzieningen, een verboden onderscheid naar leeftijd oplevert als bedoeld in de Wgbla.
5.2.
Uit 5.1 volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
Het nadere besluit
5.3.
Betrokkene heeft betoogd dat het geheel van compenserende maatregelen, met inbegrip van de aanvullende maatregel tot 90% van de gerechtvaardigde aanspraak, direct en daarom verboden onderscheid naar burgerlijke staat bij de arbeidsvoorwaarden als bedoeld in de Algemene wet gelijke behandeling oplevert. Dit betoog slaagt niet. Hiertoe wordt, kortheidshalve, verwezen naar wat hierover is overwogen in de uitspraak van 22 februari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:526 (overweging 4.7.5).
5.4.
Voor zover betrokkene zich ook nog beroept op verboden onderscheid naar leeftijd, komt de Raad op grond van het overgelegde inkomensoverzicht tot het oordeel dat in het geval van betrokkene geen sprake is van een excessieve inbreuk op zijn gerechtvaardigde aanspraak. Voor de motivering van dit oordeel verwijst de Raad kortheidshalve naar de uitspraak van
26 april 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1473. Dit betekent dat het beroep tegen het besluit van
7 juni 2017 ongegrond moet worden verklaard. Weliswaar is dat besluit in zoverre niet draagkrachtig gemotiveerd dat daaruit onvoldoende concreet blijkt wat de financiële gevolgen van de regeling voor betrokkene, uitgaande van ongewijzigde omstandigheden, bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd zijn, maar de Raad ziet aanleiding dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren, nu de staatssecretaris met het individuele inkomensoverzicht alsnog duidelijkheid heeft verschaft.
6. Aanleiding bestaat de staatssecretaris te veroordelen in de kosten van betrokkene voor verleende rechtsbijstand tot een bedrag van € 751,50 (1 punt voor het verweerschrift, 0,5 punt voor de reactie op het nadere besluit, € 501,- per punt).

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 7 juni 2017 ongegrond;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van betrokkene tot een
bedrag van € 751,50;
- bepaalt dat van de staatssecretaris een griffierecht van € 501,- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 november 2018.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) P.W.J. Hospel
md