ECLI:NL:CRVB:2018:3605

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 november 2018
Publicatiedatum
15 november 2018
Zaaknummer
16/5992 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verboden onderscheid naar leeftijd bij beëindiging bovenwettelijke uitkering van ambtenaar

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft de beëindiging van de bovenwettelijke uitkering van een burgerambtenaar bij het Ministerie van Defensie, die op 1 juni 2015 overtolligheidsontslag heeft gekregen. De staatssecretaris van Defensie had bepaald dat de bovenwettelijke uitkering zou eindigen op de eerste dag van de maand volgend op de 65-jarige leeftijd van betrokkene. De rechtbank oordeelde dat deze beslissing een verboden onderscheid naar leeftijd opleverde, zoals bedoeld in de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid (Wgbla). De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.

De staatssecretaris heeft in hoger beroep betoogd dat de rechtbank onjuist heeft geoordeeld, maar de Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Raad stelt vast dat de beëindiging van de bovenwettelijke uitkering bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd zonder enige vervangende voorziening een verboden onderscheid naar leeftijd oplevert. De Raad oordeelt dat de staatssecretaris opnieuw op het bezwaar van betrokkene moet beslissen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 751,50.

De uitspraak benadrukt het belang van gelijke behandeling en de noodzaak voor de staatssecretaris om adequate voorzieningen te treffen voor ambtenaren die de 65-jarige leeftijd bereiken, om zo discriminatie op basis van leeftijd te voorkomen.

Uitspraak

16.5992 AW, 16/7260 AW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
5 augustus 2016, 15/4569 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Minister van Defensie, thans de Staatssecretaris van Defensie (staatssecretaris)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
Datum uitspraak: 15 november 2018
PROCESVERLOOP
Dit geding, dat aanvankelijk is gevoerd ten name van de Minister van Defensie, is in verband met wijziging van taken voortgezet ten name van de staatssecretaris. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van staatssecretaris, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de Minister van Defensie.
Namens de staatssecretaris heeft mr. R. van Arkel, advocaat, hoger beroep ingesteld. Namens betrokkene heeft mr. G.M. Boerma een verweerschrift ingediend.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft de staatssecretaris op 21 november 2016 een nieuwe beslissing op bezwaar (nader besluit) genomen. Daarop heeft betrokkene zijn reactie kenbaar gemaakt.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Betrokkene was als burgerambtenaar werkzaam bij het Ministerie van Defensie. Aan hem is met ingang van 1 juni 2015 overtolligheidsontslag verleend met toepassing van artikel 116, eerste lid, van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie (Bard) en het Sociaal Beleidskader Defensie 2012-2016. De staatssecretaris heeft aan betrokkene op grond van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Defensie (BWDEF) een bovenwettelijke uitkering toegekend en daarbij bepaald dat die eindigt op de eerste dag van de maand volgend op die waarin hij de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt (toekenningsbesluit). Bij besluit van 12 oktober 2015 (bestreden besluit) heeft de staatssecretaris het toekenningsbesluit gehandhaafd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - met bepalingen over proceskosten en griffierecht - het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit wegens verboden onderscheid naar leeftijd vernietigd en de staatssecretaris opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak.
3. Bij het nadere besluit heeft de staatssecretaris, mede naar aanleiding van de uitspraken van de Raad van 18 juli 2016 (zie onder meer ECLI:NL:CRVB:2016:2615) aan betrokkene voor de periode vanaf de beëindiging van de bovenwettelijke uitkering tot hij de AOW-leeftijd heeft bereikt, in aanvulling op de tegemoetkoming waarop betrokkene recht heeft op grond van de ‘Voorlopige voorziening tegemoetkoming inkomensderving als gevolg van ophoging AOW-leeftijd’, Stcrt 28 september 2015, nr. 31772, een maandelijkse bruto uitkering toegekend die een netto uitkering oplevert die gelijk is aan de netto AOW-uitkering, inclusief vakantiegeld (tegemoetkoming AOW-hiaat). Daarnaast is aan betrokkene voor diezelfde periode een compensatie (bruto) toegekend in verband met het feit dat hij (mogelijk) zijn ouderdomspensioen vervroegd laat ingaan bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar (compensatie). De beëindigingsdatum van de bovenwettelijke uitkering is bij het nadere besluit gehandhaafd.
4. Nu met het nadere besluit niet geheel aan de bezwaren van betrokkene is tegemoetgekomen, zal de Raad, gelet op de artikelen 6:19 en 6:24 van de Awb, dit besluit mede in zijn beoordeling betrekken.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De aangevallen uitspraak
5.1.
De Raad stelt met de staatssecretaris vast dat de rechtbank in de aangevallen uitspraak abusievelijk de term wachtgelduitkering heeft gebruikt in plaats van bovenwettelijke uitkering. Waar in de aangevallen uitspraak wordt gesproken over wachtgelduitkering leest
de Raad dan ook bovenwettelijke uitkering op grond van het BWDEF.
5.2.
De staatssecretaris betwist niet langer dat de beëindiging van de bovenwettelijke uitkering bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd zonder enige vervangende voorziening voor betrokkene een verboden onderscheid naar leeftijd oplevert als bedoeld in de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid (Wgbla). De staatssecretaris heeft aangevoerd dat de motivering van de rechtbank op onderdelen onjuist is en niet in overeenstemming met de uitspraken van de Raad van 18 juli 2016 (zie onder meer ECLI:NL:CRVB:2016:2615). Deze beroepsgrond slaagt niet. De motivering van de rechtbank wijkt niet wezenlijk af van de motivering van de Raad in de uitspraken van 18 juli 2016 in de vergelijkbare zaken. Ook de rechtbank is in de kern van oordeel dat de beëindiging van de bovenwettelijke uitkering bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd, zonder nadere door de staatssecretaris te treffen voorzieningen, een verboden onderscheid naar leeftijd oplevert als bedoeld in de Wgbla.
5.3.
Uit 5.2 volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
Het nadere besluit
5.4.
Betrokkene heeft betoogd dat de beëindiging van de bovenwettelijke uitkering bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd, onder gelijktijdige toekenning van de tegemoetkoming op grond van de Voorlopige voorziening, de tegemoetkoming AOW-hiaat en de compensatie, nog steeds verboden onderscheid naar leeftijd oplevert. Dit betoog slaagt. Hiertoe wordt, kortheidshalve, verwezen naar wat hierover is overwogen in de uitspraken van 18 juli 2016 (zie onder meer ECLI:NL:CRVB:2016:2615), 26 april 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:1473) en 22 februari 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:526). Dit betekent dat het nadere besluit dient te worden vernietigd.
5.5.
De Raad zal de staatssecretaris opdragen om opnieuw op het bezwaar van betrokkene te beslissen met inachtneming van deze uitspraak. De Raad zal verder met toepassing van
artikel 8:113, tweede lid, van de Awb bepalen dat een - onverhoopt - beroep tegen het
nieuwe besluit slechts bij de Raad kan worden ingesteld.
6. Aanleiding bestaat de staatssecretaris te veroordelen in de kosten van betrokkene voor verleende rechtsbijstand tot een bedrag van € 751,50 (1 punt voor het verweerschrift, 0,5 punt voor de reactie op het nadere besluit, € 501,- per punt).

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 21 november 2016 gegrond en vernietigt
dat besluit;
  • bepaalt dat de staatssecretaris een nieuwe beslissing op bezwaar neemt en bepaalt dat beroep tegen het nieuwe besluit slechts bij de Raad kan worden ingesteld;
  • veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van
€ 751,50;
- bepaalt dat van de staatssecretaris een griffierecht van € 503,- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 november 2018.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) P.W.J. Hospel
md