In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft de beëindiging van de bovenwettelijke uitkering van een burgerambtenaar bij het Ministerie van Defensie, die op 1 juni 2015 overtolligheidsontslag heeft gekregen. De staatssecretaris van Defensie had bepaald dat de bovenwettelijke uitkering zou eindigen op de eerste dag van de maand volgend op de 65-jarige leeftijd van betrokkene. De rechtbank oordeelde dat deze beslissing een verboden onderscheid naar leeftijd opleverde, zoals bedoeld in de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid (Wgbla). De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.
De staatssecretaris heeft in hoger beroep betoogd dat de rechtbank onjuist heeft geoordeeld, maar de Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Raad stelt vast dat de beëindiging van de bovenwettelijke uitkering bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd zonder enige vervangende voorziening een verboden onderscheid naar leeftijd oplevert. De Raad oordeelt dat de staatssecretaris opnieuw op het bezwaar van betrokkene moet beslissen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 751,50.
De uitspraak benadrukt het belang van gelijke behandeling en de noodzaak voor de staatssecretaris om adequate voorzieningen te treffen voor ambtenaren die de 65-jarige leeftijd bereiken, om zo discriminatie op basis van leeftijd te voorkomen.