ECLI:NL:CRVB:2018:3507

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 november 2018
Publicatiedatum
8 november 2018
Zaaknummer
16/1573 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens vervallen procesbelang in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant had in eerste instantie geen recht meer op ziekengeld op grond van de Ziektewet, zoals vastgesteld door het Uwv op 15 juni 2015. Na een tussenuitspraak van de Raad op 10 januari 2018, waarin werd geoordeeld dat het bestreden besluit niet zorgvuldig was voorbereid, heeft het Uwv op 27 februari 2018 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. Deze beslissing kwam tegemoet aan het bezwaar van de appellant, die nu recht behoudt op ziekengeld.

De Raad oordeelde dat het hoger beroep van de appellant niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat het procesbelang was komen te vervallen. De appellant had geen belang meer bij een uitspraak, aangezien het Uwv al had besloten dat hij recht had op ziekengeld. De Raad benadrukte dat er geen geschil meer was tussen de appellant en het Uwv over het recht op ziekengeld, en dat de bestuursrechter niet is geroepen om uitsluitend principiële vragen te beantwoorden. De uitspraak concludeerde dat de appellant geen recht had op vergoeding van proceskosten, en dat het Uwv het griffierecht van de appellant diende te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, met R.L. Rijnen als griffier, en is openbaar uitgesproken op 8 november 2018.

Uitspraak

16.1573 ZW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 11 februari 2016, 15/6578 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 8 november 2018
PROCESVERLOOP
De Raad heeft in het geding tussen partijen op 10 januari 2018 een tussenuitspraak, ECLI:NL:CRVB:2018:137, gedaan (tussenuitspraak).
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het Uwv op 27 februari 2018 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb, is een nader onderzoek ter zitting achterwege gelaten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor een uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de tussenuitspraak. Hij volstaat met het volgende.
1.2.
Bij besluit van 15 juni 2015 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van
15 juni 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld op grond van de Ziektewet. Met een beslissing op bezwaar van 1 oktober 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv zijn beslissing van 15 juni 2015 gehandhaafd.
1.3.
Bij de tussenuitspraak heeft de Raad geoordeeld dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid en niet is gebaseerd op een deugdelijke motivering. Aan het Uwv is opgedragen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
1.4.
Met het besluit van 27 februari 2018 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 15 juni 2015 alsnog gegrond verklaard. Vastgesteld is dat appellant op en na
15 juni 2015 recht behoudt op ziekengeld.
2.1.
Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat met het besluit van 27 februari 2018 niet geheel aan zijn bezwaar tegemoet is gekomen, omdat in de aan dit besluit ten grondslag liggende rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep zijn beperkingen voor het verrichten van arbeid onjuist zijn vastgesteld en van voor hem niet geschikte functies is uitgegaan.
2.2.
Het Uwv heeft daarop gereageerd met de stelling dat appellant geen procesbelang meer heeft, omdat hij met zijn hoger beroep niet meer kan bereiken dan de voortzetting van ziekengeld op en na 15 juni 2015, waartoe het Uwv al heeft besloten.
3. De Raad oordeelt als volgt.
3.1.
Vastgesteld wordt dat het besluit van 27 februari 2018, anders dan appellant meent, geheel tegemoetkomt aan zijn bezwaar tegen het besluit van 15 juni 2015. Appellant heeft op en na 15 juni 2015 recht op ziekengeld behouden en dat was wat hij met zijn bezwaar wenste te bereiken. Gelet op de artikelen 6:19, eerste lid, en 6:24 van de Awb wordt het besluit van 27 februari niet in de beoordeling betrokken.
3.2.
Appellant heeft geen belang meer bij een uitspraak op zijn hoger beroep. Volgens vaste rechtspraak is van voldoende procesbelang sprake als het resultaat dat de indiener van een hoger beroepschrift met het indienen daarvan nastreeft daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben
(zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 19 september 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2892). Voor appellant geldt dat de door hem gewenste toets door de bestuursrechter van de verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige rapporten niet zal leiden tot een ander resultaat dan appellant al bereikt heeft met de vaststelling dat zijn recht op ziekengeld doorloopt. Daarmee is van een geschil tussen appellant en het Uwv over het recht op ziekengeld op 15 juni 2015 geen sprake meer. Uit vaste rechtspraak volgt ook dat de bestuursrechter alleen is geroepen tot beslechting van geschillen en niet tot beantwoording van uitsluitend principiële vragen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 6 mei 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:327). Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 18 september 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1874).
3.3.
Omdat het procesbelang van appellant is komen te vervallen, zal zijn hoger beroep
niet-ontvankelijk worden verklaard.
4. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten van appellant is niet gebleken.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van
in totaal € 169,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 november 2018.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) R.L. Rijnen
GdJ