ECLI:NL:CRVB:2018:3507
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens vervallen procesbelang in sociale zekerheidszaak
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant had in eerste instantie geen recht meer op ziekengeld op grond van de Ziektewet, zoals vastgesteld door het Uwv op 15 juni 2015. Na een tussenuitspraak van de Raad op 10 januari 2018, waarin werd geoordeeld dat het bestreden besluit niet zorgvuldig was voorbereid, heeft het Uwv op 27 februari 2018 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. Deze beslissing kwam tegemoet aan het bezwaar van de appellant, die nu recht behoudt op ziekengeld.
De Raad oordeelde dat het hoger beroep van de appellant niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat het procesbelang was komen te vervallen. De appellant had geen belang meer bij een uitspraak, aangezien het Uwv al had besloten dat hij recht had op ziekengeld. De Raad benadrukte dat er geen geschil meer was tussen de appellant en het Uwv over het recht op ziekengeld, en dat de bestuursrechter niet is geroepen om uitsluitend principiële vragen te beantwoorden. De uitspraak concludeerde dat de appellant geen recht had op vergoeding van proceskosten, en dat het Uwv het griffierecht van de appellant diende te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, met R.L. Rijnen als griffier, en is openbaar uitgesproken op 8 november 2018.