4.2.Over de lage rugklachten van appellant wordt overwogen dat het oordeel van de rechtbank, dat op grond van de beschikbare gegevens moet worden aangenomen dat de artsen van het Uwv niet te geringe beperkingen hebben vastgesteld, wordt gevolgd. De artsen van het Uwv zijn er vanuit gegaan dat de rugklachten van appellant mogelijk berusten op een hernia op niveau L5-S1. Appellant wordt wegens zijn rugklachten beperkt geacht voor diverse aspecten in de rubrieken statische houdingen en dynamische handelingen. Appellant heeft geen stukken ingezonden die zijn standpunt onderbouwen dat hij niet in staat is om ongeveer elk uur van de werkdag 600 keer te buigen en frequent zware lasten te hanteren of dat hij vanwege zijn rugklachten anderszins meer beperkt is.
4.3.1.Over de psychische problematiek bij appellant wordt het volgende overwogen. Ter zitting van de Raad op 21 april 2017 heeft de gemachtigde van het Uwv aangeboden de zaak nogmaals voor te leggen aan een verzekeringsarts bezwaar en beroep naar aanleiding van vragen van de Raad over de zorgvuldigheid van het onderzoek en de motivering van de geschiktheid voor het eigen werk en dan meer in het bijzonder in relatie tot de psychische belastbaarheid van appellant. Appellant heeft zijn voorkeur uitgesproken voor een onderzoek door een door de Raad in te schakelen deskundige.
4.3.2.Na heropening van het onderzoek heeft het Uwv op 1 mei 2017 spontaan aan de Raad voorgesteld om, indien appellant daartoe bereid is en de Raad daartegen geen bezwaar heeft, een expertise te laten verrichten door psychiater Van Laarhoven. Appellant heeft de Raad op
9 mei 2017 desgevraagd bericht niet open te staan voor zo’n onderzoek of voor het inschakelen van een deskundige door de Raad, indien dit betrekking heeft op de beoordeling van zijn geestelijke staat.
4.3.3.Allereerst wordt vastgesteld dat de gevalsbehandeling voor zover dat ziet op de psychische klachten van appellant niet op zorgvuldige wijze is verlopen. Appellant is op
18 mei 2015 op het spreekuur gezien door twee artsen van het Uwv. In het naar aanleiding van dit spreekuur opgemaakte rapport van 18 mei 2015 is onder punt 2.2.5 te lezen dat informatie zal worden opgevraagd bij [naam] Groep ([naam]) en dat als de ontvangen informatie aanleiding mocht geven tot het aanpassen van de FML dat alsnog zal plaatsvinden. In het dossier bevindt zich een brief van [naam] van 11 juni 2015. Op die brief ontbreekt een ontvangststempel en een paraaf van een verzekeringsarts. Gegeven de omstandigheid dat uit het arbeidskundig rapport van 12 juni 2015 blijkt dat op 10 juni 2015 overleg is geweest van de arbeidsdeskundige met een van de artsen en in dit rapport van 12 juni 2015 niet wordt gerefereerd aan de informatie van [naam], lijkt het aannemelijk dat de brief van [naam] van
11 juni 2015 niet is beoordeeld door de primaire artsen. Dit gebrek is ook niet hersteld door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Deze arts heeft in zijn rapport van 19 augustus 2015 wel gemeld dat deze informatie alsnog is ontvangen, maar deze informatie niet is besproken. De arts heeft zich beperkt tot de opmerking dat deze informatie bevestigt dat de prognose gunstig is.
4.3.4.Appellant heeft bij zijn beroepschrift een brief van [naam] van 24 september 2015 meegezonden naar de rechtbank. In de beroepsprocedure, noch in de hoger beroepsprocedure zijn rapporten van verzekeringsartsen bezwaar en beroep ingezonden, zodat ervan wordt uitgegaan dat deze brief nooit is voorgelegd aan een verzekeringsarts bezwaar en beroep. In het bij de rechtbank ingediende verweerschrift is slechts opgemerkt dat de ontslagbrief van [naam] geen nieuwe gegevens bevat met betrekking tot de datum in geding, omdat de aard en de omvang van het behandeltraject bekend was bij de verzekeringsartsen.
4.3.5.In de tweede plaats wordt vastgesteld dat het bestreden besluit niet is gebaseerd op een deugdelijke motivering. Aan het bestreden besluit ligt een FML ten grondslag waarbij in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren geen beperkingen zijn opgenomen. Deze FML is opgesteld naar aanleiding van een op 18 mei 2015 door twee artsen verricht onderzoek. Deze artsen hebben, zoals blijkt uit het rapport van diezelfde dag geen evidente beperkingen op het terrein van de psychische klachten kunnen objectiveren. Die bevindingen en de bewoordingen die zijn gebruikt, zijn identiek aan de bevindingen van, en de gebruikte bewoordingen door, een van deze artsen in een eerdere beoordeling op 6 februari 2015. De door die arts op 6 februari 2015 getrokken conclusie dat appellant per 9 februari 2015 niet langer ongeschikt was voor zijn werk als account manager is niet gehandhaafd door een verzekeringsarts bezwaar en beroep. In zijn rapport van 7 april 2015 heeft die arts appellant zowel fysiek als geestelijk niet in staat geacht zijn werk als account manager te verrichten. De psychische belasting op het gebied van stress, targets halen en klantcontact stroken volgens die arts niet met de belastbaarheid van appellant op dat moment. Een andere verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op basis van het dossier de conclusie van de primaire artsen, zoals neergelegd in het rapport van 18 mei 2015, onderschreven, waarbij hij heeft opgemerkt dat die conclusie is gebaseerd op anamnese, eigen onderzoek en informatie van de curatieve sector. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarbij aangetekend dat die informatie van de curatieve sector weliswaar is nagekomen, maar bevestigt dat de prognose gunstig is. Deze arts heeft verder opgemerkt dat gezien het arbeidskundig advies het erop lijkt dat naast de geschiktheid voor passend werk er ook een geschiktheid is voor de maatgevende arbeid. Volgens deze arts is dat gezien de thans voorliggende beperkingen in bezwaar nog een zaak die nader onderzocht moet worden. Met betrekking tot dit aspect wordt opgemerkt dat als in het kader van een EZWb een FML is opgesteld en de arbeidsdeskundige tot de conclusie komt dat, rekening houdend met de belastbaarheid zoals die is neergelegd in de FML, betrokkene niet langer ongeschikt is voor zijn eigen werk, de zaak terug gaat naar de verzekeringsarts om betrokkene hersteld te verklaren. Niet goed valt in te zien waarom de verzekeringsarts bezwaar en beroep in een situatie dat hij de FML onderschrijft, niet zelf een inschatting kan maken of betrokkene geschikt is voor zijn eigen werk. Bij een reguliere hersteldverklaring voor het eigen werk wordt gewoonlijk geen arbeidsdeskundige ingeschakeld. Verder wordt in dit verband opgemerkt dat de geschiktheid voor het eigen werk voorgaat op de geschiktheid voor de geselecteerde functies. Bij een geschiktheid voor alleen de geselecteerde functies zou het recht op ziekengeld op een later moment zijn beëindigd. In dit geval heeft een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de geschiktheid voor het eigen werk onderschreven, evenals de geschiktheid voor de geselecteerde functies, uitgaande van de FML zonder beperkingen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren.
4.3.6.Van [naam] bevinden zich drie brieven in het dossier. Een brief van 29 september 2014, gericht aan de huisarts, met een weergaven van het intakeverslag. De brief van 11 juni 2015 aan een van de primaire artsen in reactie op het verzoek om informatie en een ontslagbrief van 24 september 2015, gericht aan de huisarts. Uit deze brieven kan worden opgemaakt dat appellant in oktober 2014 in behandeling is gekomen bij [naam]. Op basis van de diagnose gesteld bij aanmelding is een behandeltraject volgens het depressie en het burn-out protocol gestart, bestaande uit 24 sessies. In de brief van 11 juni 2015 is gemeld dat de klachten maar beperkt zijn afgenomen en dat gezien deze beperkte verbetering in een volgend gesprek wordt afgestemd of een psychiatrisch consult zal worden ingezet voor medicatieadvies en advies voor verdere behandeling. Uit de ontslagbrief van 24 september 2015 blijkt dat er onvoldoende resultaat is bereikt en dat op 30 september 2015 een psychiatrisch consult staat gepland. Dit psychiatrisch consult heeft geleid tot de vaststelling dat, gegeven de problematiek, een structurerende deeltijdbehandeling, gevolgd door een verdiepende deeltijdbehandeling is aangewezen.
4.3.7.In geen van de medische stukken die ten grondslag liggen aan het bestreden besluit is op een adequate en goed te volgen wijze gereageerd op de informatie van [naam]. Informatie die voor medische leken lijkt te wijzen op serieuze psychische problematiek. In ieder geval valt uit die informatie niet op te maken dat de psychische problematiek van appellant op enig moment aanzienlijk is opgeklaard – en zeker niet dat dat juist op de datum in geding aan de orde zou zijn – en daarna weer is verslechterd. Er is weliswaar sprake geweest van een verbetering, maar dan van een zeer beperkte verbetering, gevolgd door een verslechtering die uiteindelijk heeft geleid tot de noodzaak van het ondergaan van twee opeenvolgende intensieve deeltijdbehandelingen.
5. Gelet op de overwegingen in 4.3.1 tot en met 4.3.7 bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv op te dragen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen.