ECLI:NL:CRVB:2018:3439

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 oktober 2018
Publicatiedatum
2 november 2018
Zaaknummer
16/5088 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van verzoek om terug te komen van eerder besluit inzake arbeidsongeschiktheid en WAO-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De appellant, die eerder een uitkering op grond van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) had ontvangen, verzocht om terug te komen van een besluit uit 1997 waarin zijn uitkering was ingetrokken. De Raad oordeelde dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderende omstandigheden waren die een herziening van het eerdere besluit rechtvaardigden. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de appellant geen nieuwe medische informatie had overgelegd die relevant was voor de beoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid op de datum van intrekking van de uitkering. De Raad bevestigde deze beoordeling en oordeelde dat de appellant niet in aanmerking kwam voor een WAO-uitkering met ingang van een toekomstige datum, omdat de medische gegevens geen aanleiding gaven voor een herbeoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid. De uitspraak van de rechtbank werd dan ook bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

16.5088 WIA

Datum uitspraak: 25 oktober 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
23 juni 2016, 15/999 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.L.M. Vreeswijk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 september 2018. Namens appellant is verschenen mr. Vreeswijk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.K. Affia.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 17 september 1997 heeft het Uwv de aan appellant toegekende uitkering op grond van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met ingang van 16 november 1997 ingetrokken omdat hij minder dan 25% arbeidsongeschikt respectievelijk minder dan 15% arbeidsongeschikt was. Het door appellant tegen dat besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 3 maart 1998 ongegrond verklaard. Beroep en hoger beroep hebben geleid tot een uitspraak van de Raad van 21 augustus 2001, 99/5746, waarbij deze intrekking is gehandhaafd.
1.2.
Met een verzoek van 5 november 2012 heeft appellant verzocht om in aanmerking te komen voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Deze aanvraag is door het Uwv aangemerkt als een verzoek om terug te komen van het besluit van 17 september 1997. Bij besluit van 17 januari 2013 is dit verzoek afgewezen. Het door appellant tegen dat besluit gemaakt bezwaar is bij besluit van 4 maart 2013 ongegrond verklaard. Beroep en hoger beroep hebben geleid tot een uitspraak van de Raad van 3 juli 2015 ,ECLI:NL:CRVB:2015:2244, waarbij de afwijzing van het verzoek is gehandhaafd.
1.3.
Met een verzoek van 23 april 2014 heeft appellant wederom verzocht om in aanmerking te komen voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Bij besluit van 3 juni 2014 heeft het Uwv dit verzoek eveneens afgewezen. Het door appellant tegen dat besluit gemaakte bezwaar is bij een ongedateerd besluit ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat voor zover de aanvraag van appellant betrekking heeft op de in 2014 ingetreden arbeidsongeschiktheid, hij niet verzekerd was voor de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Voorts is overwogen dat, voor zover appellant heeft verzocht om terug te komen van het besluit van 17 september 1997 er geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Tegen het ongedateerde besluit heeft appellant geen rechtsmiddelen aangewend.
1.4.
Met een verzoek van 29 september 2014, bij het Uwv binnengekomen op 6 oktober 2014, heeft appellant nogmaals verzocht om in aanmerking te komen voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Na een rapport van een verzekeringsarts van 7 november 2014 heeft het Uwv bij besluit van 12 november 2014 ook dit verzoek afgewezen. Het door appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar is, in overeenstemming met een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 16 januari 2015, bij besluit van 19 januari 2015 ongegrond verklaard.
2.1.
Tegen het besluit van 19 januari 2015 heeft appellant beroep ingesteld. Appellant heeft gesteld dat zijn verzoek ten onrechte is afgewezen. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft hij (medische) informatie overgelegd.
2.2.
Het Uwv heeft in beroep een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 17 april 2015 overgelegd. Voorts heeft het Uwv desgevraagd nadere stukken ingediend.
3.1.
In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank met verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 14 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1, vastgesteld dat het verzoek van appellant van 6 oktober 2014 moet worden aangemerkt als een verzoek om terug te komen van het besluit van 17 september 1997, als een melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid en als een verzoek om herziening voor de toekomst.
3.2.
De rechtbank heeft geoordeeld dat appellant bij zijn verzoek geen nieuw gebleken feiten of veranderende omstandigheden heeft aangevoerd als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. In het bijzonder zijn er geen nieuwe medische feiten over de gezondheidssituatie van appellant op 16 november 1997 naar voren gebracht. De door appellant in bezwaar overgelegde medische stukken met betrekking tot de hernia-operatie en de na een aanrijding in 2010 ontstane nekklachten, uiteindelijk resulterend in een operatie in verband met een nekhernia in 2012, bevatten naar het oordeel van de rechtbank geen nieuwe gezichtspunten over de arbeidsongeschiktheid van appellant op 16 november 1997.
3.3.
Voor zover appellant met zijn verzoek heeft beoogd een melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid te doen, heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv zich terecht – onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep M. Bakker van 16 januari 2015 – op het standpunt heeft gesteld dat uit de medische gegevens niet valt af te leiden dat appellant binnen vijf jaar na 16 november 1997 wederom arbeidsongeschikt is geworden. De rechtbank heeft voorts met betrekking tot de operatie van appellant op 27 februari 2010 verwezen naar hetgeen de Raad heeft overwogen in rechtsoverweging 4.5.2 van voormelde uitspraak van 3 juli 2015. De klachten van de nek en de daaropvolgende operatie in verband met de nekhernia kunnen evenmin tot een ander standpunt leiden, aangezien die klachten zich hebben ontwikkeld na het auto-ongeval in 2010, dat wil zeggen op een moment waarop de termijn van vijf jaar als bedoeld in artikel 43a van de WAO ruimschoots was verstreken.
3.4.
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op de toekomst heeft de rechtbank geoordeeld dat de medische stukken die appellant heeft overgelegd geen feiten of omstandigheden bevatten die tenminste ook zien op de voor het oorspronkelijk besluit geldende beoordelingsdatum 16 november 1997, zodat er voor het Uwv geen aanleiding bestond voor een nader onderzoek. De rechtbank heeft het beroep vervolgens ongegrond verklaard.
4.1.
In hoger beroep heeft appellant gesteld dat er destijds in 1997 geen rekening is gehouden met zijn aanwezige psychische klachten alsmede zijn sociale- en slaapproblemen, waaraan hij heeft toegevoegd dat destijds zowel op grond van deze klachten als op grond van zijn rugklachten een urenbeperking had moeten worden aangenomen. Daarbij heeft hij verwezen naar bijgevoegde medische informatie.
4.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4.3.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.4.
De rechtbank heeft bij de beoordeling van het bestreden besluit met juistheid verwezen naar de uitspraak van de Raad van 14 januari 2015.
4.4.1.
Met zijn uitspraak van 20 december 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:4872) heeft de Raad zijn rechtspraak over de toetsing van de bestuursrechter van besluiten op een herhaalde aanvraag of een verzoek om terug te komen van een besluit gewijzigd.
4.4.2.
Dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich bij het bestreden besluit terecht, zorgvuldig en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken of veranderende omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toetst doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is (zie de uitspraak van de Raad van 27 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5115).
4.4.3.
Onder nieuw gebleken feiten en omstandigheden worden verstaan feiten en omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten en omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn bewijsstukken van al eerder gestelde feiten en omstandigheden, als deze bewijstukken niet eerder konden worden overgelegd.
4.4.4.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat appellant bij zijn verzoek geen nieuw gebleken feiten of veranderende omstandigheden in voormelde zin heeft vermeld. Het standpunt van de rechtbank dat appellant geen nieuwe medische informatie heeft ingebracht die ziet op de gezondheidssituatie van hem op 16 november 1997 wordt onderschreven. Ook anderszins heeft appellant geen argumenten naar voren gebracht die als nieuwe of veranderende omstandigheden kunnen worden aangemerkt. In wat appellant heeft aangevoerd wordt verder geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit evident onredelijk is.
4.5.
Voorts kan de Raad zich verenigen met het oordeel van de rechtbank over de toegenomen arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 43a, eerste lid, onder b, van de WAO en het recht op een WAO-uitkering met ingang van een datum gelegen in de toekomst. De overwegingen die de rechtbank tot dit oordeel hebben gebracht worden onderschreven. In het hoger beroep zijn geen wezenlijk andere gezichtspunten naar voren gebracht dan eerder in de procedure.
4.6.
Gelet op overweging 4.1 tot en met 4.5 slaagt het hoger beroep niet en moet de aangevallen uitspraak worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van S.L. Alves als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2018.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) S.L. Alves

JL