ECLI:NL:CRVB:2018:3421
Centrale Raad van Beroep
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Toekenning van bijstand in de vorm van een lening met betrekking tot een krediethypotheek en de beoordeling van schulden
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant had bijstand aangevraagd in de vorm van een lening voor zijn eigen woning, welke door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag was verleend. De bijstandsverlening was gekoppeld aan de verplichting dat de appellant meewerkte aan het vestigen van een krediethypotheek op de lening, met een maximumbedrag van € 6.619,-. De appellant was het niet eens met deze beslissing en voerde aan dat het college geen rekening had gehouden met een schuld van € 9.832,33 die het college op hem had, voortvloeiend uit een eerdere terugvordering van bijstand.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de verplichting tot het vestigen van een krediethypotheek geen inbreuk maakte op het eigendomsrecht van de appellant, zoals gewaarborgd in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. De Raad stelde vast dat de appellant niet had aangetoond dat de inmenging in zijn eigendomsrecht ongerechtvaardigd was. Bovendien werd de beroepsgrond van de appellant, dat het college ten onrechte geen rekening had gehouden met zijn schuld, verworpen. De Raad benadrukte dat bij de bepaling van het bedrag van de bijstand in de vorm van een geldlening alleen schulden die op de woning drukken in aanmerking worden genomen. De uitspraak van de rechtbank werd als juist beoordeeld, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.