ECLI:NL:CRVB:2018:3421

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 oktober 2018
Publicatiedatum
31 oktober 2018
Zaaknummer
17/1391 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van bijstand in de vorm van een lening met betrekking tot een krediethypotheek en de beoordeling van schulden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant had bijstand aangevraagd in de vorm van een lening voor zijn eigen woning, welke door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag was verleend. De bijstandsverlening was gekoppeld aan de verplichting dat de appellant meewerkte aan het vestigen van een krediethypotheek op de lening, met een maximumbedrag van € 6.619,-. De appellant was het niet eens met deze beslissing en voerde aan dat het college geen rekening had gehouden met een schuld van € 9.832,33 die het college op hem had, voortvloeiend uit een eerdere terugvordering van bijstand.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de verplichting tot het vestigen van een krediethypotheek geen inbreuk maakte op het eigendomsrecht van de appellant, zoals gewaarborgd in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. De Raad stelde vast dat de appellant niet had aangetoond dat de inmenging in zijn eigendomsrecht ongerechtvaardigd was. Bovendien werd de beroepsgrond van de appellant, dat het college ten onrechte geen rekening had gehouden met zijn schuld, verworpen. De Raad benadrukte dat bij de bepaling van het bedrag van de bijstand in de vorm van een geldlening alleen schulden die op de woning drukken in aanmerking worden genomen. De uitspraak van de rechtbank werd als juist beoordeeld, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.1391 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 29 december 2016, 16/4065 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
Datum uitspraak: 16 oktober 2018
Zitting heeft: W.F. Claessens als voorzitter
Griffier: Y. Itkal
Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen:
Bij de door appellant bestreden en door de rechtbank in stand gelaten besluitvorming heeft het college appellant met ingang van 29 september 2015 bijstand verleend in de vorm van een lening in verband met de eigen woning van appellant. Het college heeft aan deze bijstandsverlening de verplichting verbonden dat appellant meewerkt aan het vestigen van een krediethypotheek op de lening en heeft het maximumbedrag van de geldlening vastgesteld op € 6.619,-. Bij deze vaststelling is geen rekening gehouden met een vordering van € 9.832,33 die het college op appellant heeft. Dit betreft de terugvordering van eerder verleende bijstand op de grond dat appellant zich niet had gehouden aan de verplichting mee te werken aan het vestigen van een krediethypotheek.
Anders dan appellant heeft aangevoerd, levert het opleggen van de hiervoor bedoelde verplichting geen strijd op met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, waarin het eigendomsrecht is gewaarborgd. Voor zover hier al sprake zou zijn van een inmenging in een eigendomsrecht, heeft appellant niet beargumenteerd en is ook geenszins gebleken waarom deze inmenging ongerechtvaardigd zou zijn.
Verder heeft appellant, evenals in beroep, als enige beroepsgrond nog aangevoerd dat het college ten onrechte geen rekening heeft gehouden met zijn schuld aan het college van € 9.832,33. Wanneer het college wel rekening had gehouden met deze schuld, zou appellant recht op bijstand om niet hebben gehad.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de door de rechtbank genoemde uitspraak van 10 september 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1705, en ook de uitspraak van 15 september 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3173) worden bij de bepaling van het bedrag van de bijstand in de vorm van een geldlening alleen schulden betrokken die op de woning drukken. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de door appellant bedoelde schuld die het college op hem heeft niet een zodanige schuld is. Vergelijk in dit verband de uitspraak van 25 april 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1632.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) Y. Itkal (getekend) W.F. Claessens
sg