ECLI:NL:CRVB:2017:1632
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.T.H. Zimmerman
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake bijstandsverlening en vermogensvrijlating onder de Participatiewet
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de afwijzing van zijn aanvraag om bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) werd bevestigd. Appellant had zich op 3 juni 2015 gemeld voor bijstand en zijn aanvraag werd op 20 juli 2015 afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Terneuzen. Na een tweede aanvraag op 15 juli 2015, die ook werd afgewezen, werd op 13 oktober 2015 bijstand toegekend in de vorm van een lening, maar met een vordering van het college op appellant van € 5.643,37. Het college verklaarde het bezwaar van appellant tegen de eerdere afwijzing niet-ontvankelijk en het bezwaar tegen de toekenning ongegrond, omdat de schuld niet als een op de woning drukkende schuld werd beschouwd.
De Centrale Raad van Beroep heeft in hoger beroep de vraag beoordeeld of de schuld van appellant aan het college moet worden meegeteld bij de vaststelling van zijn vermogen in de woning. De Raad oordeelt dat de tekst van artikel 50, tweede lid, van de Wet werk en bijstand (WWB) geen ruimte biedt om rekening te houden met een negatief saldo van overige bezittingen en schulden. De bijzondere vrijlating van het vermogen van de bijstandsgerechtigde rechtvaardigt dat alleen op de woning drukkende schulden in aanmerking worden genomen. Appellant's argument dat zijn schuld aan het college als een op de woning drukkende schuld moet worden aangemerkt, werd verworpen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij het hoger beroep van appellant niet slaagde.