Uitspraak
16.6824 AWBZ, 16/6825 AWBZ
mr. S. Gezer.
OVERWEGINGEN
– eveneens – vastgesteld op nihil en een bedrag van € 21.577,05 van appellant teruggevorderd.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die een persoonsgebonden budget (pgb) had ontvangen voor de jaren 2013 en 2014, had niet voldaan aan de verplichtingen die voortvloeien uit de Regeling subsidies AWBZ (Rsa). Het Zorgkantoor had daarom het pgb voor deze jaren vastgesteld op nihil en een terugvordering van eerder verstrekte bedragen van in totaal € 43.561,60 ingesteld. De rechtbank had de beroepen van de appellant tegen deze besluiten ongegrond verklaard, wat door de Centrale Raad werd bevestigd.
De Raad oordeelde dat het Zorgkantoor bevoegd was om de pgb's lager vast te stellen, omdat de appellant niet had aangetoond dat hij zijn pgb's rechtmatig had gebruikt. De appellant had verschillende stukken overgelegd, maar deze waren onvoldoende om aan te tonen dat de pgb's daadwerkelijk waren besteed aan zorg. De Raad benadrukte dat het Zorgkantoor de verplichtingen van de pgb's had uitgelegd en dat de appellant niet had voldaan aan deze verplichtingen. De Raad concludeerde dat de terugvordering van de pgb's door het Zorgkantoor rechtmatig was en dat er geen reden was om de eerdere uitspraak van de rechtbank te herzien.
De uitspraak bevestigt de noodzaak voor zorgverleners om zich aan de regels te houden en dat het Zorgkantoor bevoegd is om terugvorderingen te doen wanneer aan de verplichtingen niet wordt voldaan. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.