ECLI:NL:CRVB:2017:2074

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 juni 2017
Publicatiedatum
14 juni 2017
Zaaknummer
15/5341 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van een persoonsgebonden budget (pgb) door Zorgkantoor wegens niet-girale betalingen

In deze zaak gaat het om de terugvordering van een persoonsgebonden budget (pgb) door Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V. van appellant, die niet heeft voldaan aan de verplichting om zijn zorgverleners girale betalingen te doen. Appellant had in 2012 een pgb van € 21.931,58 ontvangen, maar het Zorgkantoor stelde dit bedrag later vast op nihil en vorderde het volledige bedrag terug. De rechtbank Rotterdam had eerder het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelt dat appellant niet aan zijn verplichting tot girale betaling heeft voldaan, wat het Zorgkantoor bevoegd maakte om het pgb op nihil vast te stellen. Appellant voerde aan dat hij in de veronderstelling verkeerde dat contante betalingen toegestaan waren, maar de Raad oordeelt dat het Zorgkantoor voldoende heeft aangetoond dat appellant op de hoogte was van de verplichting tot girale betalingen.

De Raad concludeert dat de door appellant aangevoerde omstandigheden niet maken dat het Zorgkantoor niet in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen. De Raad bevestigt dat het Zorgkantoor bevoegd was tot terugvordering van het onverschuldigd betaalde bedrag, omdat appellant niet heeft kunnen aantonen dat de contante betalingen daadwerkelijk zijn aangewend voor de zorg waarvoor het pgb was verleend. De uitspraak van de rechtbank wordt dan ook bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/5341 AWBZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 1 juli 2015, 13/7539 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V. (Zorgkantoor)
Datum uitspraak: 14 juni 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. El Idrissi, advocaat, hoger beroep ingesteld en een nader stuk ingediend.
Het Zorgkantoor heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 mei 2017. Voor appellant is mr. El Idrissi verschenen. Het Zorgkantoor heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C. Hartman en
mr. S. Gezer.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Het Zorgkantoor heeft aan appellant op grond van de Regeling subsidies AWBZ (Rsa) voor het jaar 2012 een persoonsgebonden budget (pgb) van € 21.931,58 verleend.
1.2.
Bij besluit van 28 mei 2013 heeft het Zorgkantoor het pgb voor het jaar 2012 vastgesteld op nihil en een bedrag van € 21.931,58 van appellant teruggevorderd.
1.3.
Bij besluit van 31 oktober 2013 (bestreden besluit) heeft het Zorgkantoor, voor zover van belang, het bezwaar tegen het besluit van 28 mei 2013 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hierbij heeft de rechtbank, voor zover van belang, het volgende overwogen. Niet in geschil is dat geen girale betrekkingen hebben plaatsgevonden aan de zorgverleners, zodat appellant niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichting uit artikel 2.6.9, eerst lid, aanhef en onder j, van de Rsa. Het Zorgkantoor was daarom bevoegd om het pgb lager vast te stellen. Het betoog van appellant dat het Zorgkantoor hem nooit heeft geïnformeerd over de verplichting om vanaf 1 januari 2012 geheel te betalen, slaagt niet. In het kader van de belangenafweging heeft de rechtbank verder overwogen dat niet onaanzienlijke verschillen bestaan tussen het toegekende pgb van € 21.931,58, het totaal van de kwitanties van € 20.823,- en het totaal van de kasopnames door appellant voor de gestelde contante betalingen van € 18.740,-. Het verschil tussen het toegekende budget en de kasopnames bedraagt € 3.191,58. Appellant heeft deze verschillen niet kunnen verklaren. Ook vormen de contante opnames – nog los van het feit dat zij in hoogte afwijken van de gestelde betalingen voor geleverde zorg – onvoldoende bewijs dat zij zijn aangewend voor de geïndiceerde AWBZ-zorg.
3. Appellant heeft de aangevallen uitspraak gemotiveerd bestreden. Hij voert aan dat één betaling wel giraal heeft plaatsgevonden, namelijk aan [naam A] voor het bedrag van € 1.170,- op 30 juni 2012. Bij hem is het vertrouwen gewekt dat hij contant mocht betalen. Niet alleen is appellant niet op de hoogte gesteld van de verplichting om betalingen met ingang van
1 januari 2012 giraal te laten plaatsvinden, ook heeft hij al vanaf 2005/2006 op dezelfde wijze de zorg verantwoord. Verder heeft hij alle zorgkosten verantwoord en kan hem niet worden verweten dat hij de belastingaangifte van zijn zorgverleners niet heeft verstrekt nu de zorgverleners niet verplicht zijn hun aangifte aan appellant te overhandigen. Ten slotte heeft appellant aangevoerd dat zorg in natura niet geschikt voor hem is.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is niet geschil dat appellant niet heeft voldaan aan de verplichting om zijn zorgverleners giraal te betalen. Ook met de enkele overboeking op 30 juni 2012 heeft appellant niet aan die verplichting voldaan, zeker niet nu het bedrag is overgemaakt naar een andere bankrekening dan staat vermeld op de zorgovereenkomst tussen appellant en [naam A] . Het Zorgkantoor was dus bevoegd om met toepassing van artikel 4:46, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het pgb op nihil vast te stellen.
4.2.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen (uitspraak van 1 mei 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ9635) moet het Zorgkantoor de bevoegdheid om pgb’s lager vast te stellen uitoefenen met inachtneming van het geschreven en het ongeschreven recht, daaronder begrepen de in artikel 3:4 van de Awb neergelegde verplichting tot evenredige belangenafweging.
4.3.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de door appellant aangevoerde omstandigheden niet maken dat het Zorgkantoor niet in redelijkheid tot zijn belangenafweging heeft kunnen komen. Het Zorgkantoor heeft naar het oordeel van de Raad voldoende aannemelijk gemaakt dat het verleningsbesluit van 17 december 2011 en het Informatiebulletin pgb-AWBZ 2012 naar appellant is verzonden en dat appellant daarmee van de verplichting tot girale betaling op de hoogte is gesteld. Daarom treft ook het betoog van appellant dat bij hem het vertrouwen is gewekt dat dat hij contant mocht betalen geen doel. Verder is ter zitting van de Raad aan de orde geweest dat het Zorgkantoor bij de belangenafweging heeft betrokken dat de verplichting om slechts girale betalingen te verrichten is ingevoerd in 2012 en dat coulant wordt omgesprongen met mensen die over het jaar 2012 nog contant aan de zorgverlener hebben betaald. Voorwaarde is dan wel dat op een andere manier inzichtelijk wordt gemaakt dat is betaald voor zorg die is verleend. Er wordt dan gekeken naar kwitanties, bankopnames, de belastingaangifte van de zorgverlener en de definitieve belastingaanslagen. Als die stukken met elkaar in overeenstemming zijn, kunnen deze in de plaats treden van de bankafschriften. Naar het oordeel van de Raad is dit niet het geval, alleen al gelet op de talrijke onregelmatige bankopnames, die in hoogte variëren van
€ 80,- tot € 1.900,-. Verder heeft appellant geen belastingaangifte of -aanslag van de zorgverleners verstrekt. Voor zover de zorgverleners daartoe niet bereid zijn, komt dit voor risico van appellant. Gelet op het voorgaande kan niet worden vastgesteld of betalingen hebben plaatsgevonden voor zorg waarvoor het pgb is verleend. Het Zorgkantoor heeft het belang van handhaving van de niet nagekomen verplichtingen dan ook kunnen laten prevaleren boven het belang van appellant.
4.4.
Gelet op wat hiervoor is overwogen heeft het Zorgkantoor € 21.931,58 aan voorschotten onverschuldigd betaald en was het tot terugvordering daarvan bevoegd. Appellant heeft geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan het Zorgkantoor niet redelijkerwijs tot terugvordering heeft kunnen overgaan.
4.5.
Gelet op het vorenoverwogene slaagt het hoger beroep niet en komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
5. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap als voorzitter en D.S. de Vries en N.R. Docter als leden, in tegenwoordigheid van M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 juni 2017.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) M.S.E.S. Umans

KP