In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de intrekking van de erkenning van een BV als jobcoachorganisatie door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De intrekking was gebaseerd op structurele en herhaalde onjuistheden in de ingediende declaraties door de BV, die in totaal € 265.871,38 te veel had gedeclareerd. Het Uwv had eerder een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de declaraties, waarbij 32 WIA/WAO/Wajong-gerechtigden en hun werkgevers waren gehoord. De resultaten toonden aan dat de BV niet alleen te veel uren had gedeclareerd, maar ook dat de administratie niet overeenkwam met de werkelijke geleverde diensten.
De rechtbank Midden-Nederland had het beroep van de BV gegrond verklaard, maar het Uwv ging in hoger beroep. De Centrale Raad oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de BV in de gelegenheid had moeten worden gesteld om haar administratie te verbeteren. De Raad stelde vast dat de tekortkomingen zo ernstig waren dat onmiddellijke intrekking van de erkenning gerechtvaardigd was. Het beroep van de BV op het gelijkheidsbeginsel werd verworpen, omdat zij niet had aangetoond dat haar situatie vergelijkbaar was met die van andere jobcoachorganisaties.
De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de BV tegen het besluit van het Uwv ongegrond. De Raad oordeelde dat de BV niet had voldaan aan de erkenningscriteria en dat de intrekking van de erkenning terecht was.