ECLI:NL:RBROT:2016:7320

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 september 2016
Publicatiedatum
23 september 2016
Zaaknummer
C/10/476899 / HA ZA 15-604
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.M.E. van der Hoeven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verklaring voor recht inzake onrechtmatige rapporten UWV door failliete jobcoachorganisatie

In deze zaak vorderen de bestuurders van de failliete jobcoachorganisatie PWG Jobcoaching B.V. een verklaring voor recht dat de rapporten van het UWV, opgesteld op 16 november 2012 en 13 maart 2013, onterecht zijn. Deze rapporten leidden tot de intrekking van de erkenning van PWG als jobcoachorganisatie en een navordering van een aanzienlijk bedrag. De rechtbank oordeelt dat de vordering van de eisers wordt afgewezen. De rechtbank stelt vast dat het UWV op basis van de door PWG ingediende declaraties en verklaringen van Wajongeren en werkgevers heeft geconcludeerd dat PWG ten onrechte uren heeft gedeclareerd die niet als jobcoachuren konden worden verantwoord. De eisers betogen dat het UWV ten onrechte is uitgegaan van de sinds 1 juli 2011 geldende vereisten, maar de rechtbank oordeelt dat de regelgeving ook voor de periode daarvoor van toepassing was. De rechtbank concludeert dat de rapporten van het UWV niet onzorgvuldig zijn opgesteld en dat de intrekking van de erkenning van PWG als jobcoachorganisatie en de daaropvolgende acties van het UWV niet onrechtmatig zijn. De eisers worden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team haven en handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/476899 / HA ZA 15-604
Vonnis van 7 september 2016
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiser 2],
wonende te [woonplaats] ,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser 3],
gevestigd te Rotterdam,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KARMAMY BEHEER B.V.,
gevestigd te Rhoon,
eisers,
advocaat mr. R.A. Klaassen te Rotterdam,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
UITVOERINGSINSTITUUT WERKNEMERSVERZEKERINGEN,
zetelend te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. P. van den Broek te Amsterdam.
Eisers zullen afzonderlijk worden aangeduid met (respectievelijk): [eiser 1] ; [eiser 2] ; [eiser 3] en Karmamy en zullen gezamenlijk worden aangeduid met [eisers] .
Gedaagde zal worden aangeduid met UWV.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis van de rechtbank Amsterdam in de onderhavige zaak tussen partijen van 6 mei 2015 waarbij de zaak is verwezen naar deze rechtbank teneinde daar gevoegd te behandelen met de bij deze rechtbank aanhangige zaak met het zaaknummer / rolnummer C/10/455227/ HAZA 14-734;
  • het tussenvonnis van deze rechtbank van 29 juli 2015 waarbij inzake HAZA 15-604 een comparitie van partijen is gelast, gelijktijdig te houden met die inzake HAZA 14-734;
  • het proces-verbaal van comparitie van 16 oktober 2015 in beide zaken, waarbij een tevoren toegezonden akte van [eisers] , houdende vermeerdering van eis (in de onderhavige zaak), met producties (8-12) in het geding is gebracht en waarbij met partijen is afgesproken dat:
  • in de zaak tussen de curator en [eisers] (HAZA 14-734) een kort vóór de comparitie door [eisers] toegezonden (zeer omvangrijke) map met producties niet ter comparitie doch eventueel nadien in het geding zal worden gebracht;
  • de zaak tussen de curator en [eisers] (HAZA 14-734) naar de parkeerrol zal worden verwezen en als de zaak door de meest gerede partij wordt opgebracht, deze naar de rol zal worden verwezen voor conclusie na comparitie aan de zijde van [eisers] , waarna de curator een antwoordconclusie kan nemen;
  • de onderhavige zaak tussen [eisers] en UWV (HAZA 15-604) naar de rol zal worden verwezen voor vonnis;
- een brief zijdens UWV van 16 november 2015 houdende opmerkingen over het proces-verbaal.
In de onderhavige zaak (HAZA 15-604) vonnis bepaald.
Inzake HAZA 14-734 is – na herhaalde verzoeken om aanhouding – de zaak naar de rol verwezen voor conclusie na comparitie zijdens [eisers] , hierop is aan [eisers] een akte niet dienen verleend en is een verzoek van [eisers] tot het nemen van een akte met producties (inzake ontwikkelingen in diverse strafzaken) afgewezen waarna ook in die zaak vonnis is gevraagd en bepaald.
1.2.
De rechter, ten overstaan van wie de comparitie is gehouden, heeft dit vonnis niet kunnen wijzen in verband met benoeming elders. Partijen hebben niet gereageerd op de (ingevolge de uitspraak van de Hoge Raad op 31 oktober 2014 ECLI:NL:HR:2014:3076) aan partijen verzonden mededeling van de rechtbank daaromtrent bij brief van 24 mei 2016, en aldus geen aanspraak gemaakt op een (nadere) comparitie ten overstaan van de rechter die het vonnis wijst.
1.3.
Blijkens het proces-verbaal van comparitie is kort vóór de comparitie door [eisers] nog een (zeer omvangrijke) map met producties toegezonden aan UWV teneinde deze ter comparitie in het geding te brengen. UWV heeft daartegen ter comparitie bezwaar gemaakt. Ter comparitie is een beslissing op dit bezwaar aangehouden. De rechtbank is van oordeel dat, nu deze stukken niet overeenkomstig de in het rolreglement voorgeschreven termijn van (tenminste) veertien dagen vóór de zitting zijn toegezonden, voor deze overschrijding van de termijn door [eisers] geen speciale reden is aangevoerd en een deugdelijke toelichting op deze omvangrijke hoeveelheid stukken ontbreekt, UWV aldus is geschaad in zijn belang bij en recht op tijdige kennisname daarvan ten behoeve van de verdediging. De rechtbank zal deze map dan ook buiten beschouwing laten.
2. De feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of niet voldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre onbetwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen het volgende vast.
2.1.
[eiser 1] is enig bestuurder en aandeelhouder van [eiser 3] ; [eiser 2] is enig bestuurder en aandeelhouder van Karmamy. [eiser 3] en Karmamy zijn bestuurders en (ieder voor 50%) aandeelhouder van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid PWG Jobcoaching B.V., hierna te noemen: PWG.
2.2.
PWG was een door UWV in het kader van de hieronder weergegeven jobcoachregelingen erkende jobcoachorganisatie voor jonggehandicapten.
In de periode 2009 - 2011 heeft PWG in dat kader declaraties ingediend bij en betaling ontvangen van UWV.
2.3.
De kosten van jobcoaching voor jonggehandicapten worden in de hier relevante periode 2009 – 2011 door het UWV vergoed op grondslag van de navolgende regelgeving:
  • art. 35 van de
  • art. 18 van het
  • de
  • bijlage 1 van voormelde erkenningsregeling:
  • het met ingang van 1 oktober 2008 in werking getreden
2.4.
Het
Protocol Jobcoach 2008is voorafgaand aan haar inwerkingtreding ter kennisgeving als bedoeld in art.3:42, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, gepubliceerd op de website van UWV.
Bij e-mail van 7 oktober 2008 heeft UWV voorts alle door haar erkende jobcoachorganisaties — waaronder destijds PWG — het gewijzigde protocol toegezonden en gewezen op de wijzigingen ten opzichte van de eerdere versie van het Protocol Jobcoach:
“Dames en heren,
Hierbij wijzen wij u op de publicatie van het bijgestelde Protocol jobcoach. …
De aanpassingen in het protocol die het gevolg zijn van deze maatregel betreffen voornamelijk ….
Omdat afgerekend wordt op de werkelijk geleverde jobcoachuren zal de jobcoachorganisatie pas na afloop van de halfjaarperiode aan UWV rapporteren.
- De jobcoachorganisatie zal in de praktijk de eindfactuur veelal tegelijk met de halfjaarrapportage indienen. De eindfactuur is gebaseerd op de werkelijk bestede begeleidingsuren minus het aantal uren waarvoor met het voorschot van 50% al betaald is. Indien dit een negatief bedrag oplevert, heeft de eindfactuur de vorm van een creditnota.
….- Omdat er afgerekend wordt op de werkelijke begeleidingsuren vervallen de verrekeningsvoorschriften ….ingeval van langdurig ziekteverzuim en beëindiging van de
arbeidsovereenkomst.2.5. Met ingang van 1 juli 2011 is in werking getreden het
Protocol Jobcoach 2011, inhoudende:
“Mede tbv de verantwoording voor het ESF (Europees Sociaal Fonds dat subsidie toekent voor jobcoaching, toevoeging rechtbank) voegt de jobcoachorganisatie bij de factuur een door de jobcoach of administrateur ondertekende urenspecificatie waarin naast naam en BSN-nummer van de klant een overzicht van de geleverde jobcoachdiensten (data, ingezette tijd) gegeven wordt.
Welke activiteiten aangemerkt kunnen worden als jobcoachdiensten is beschreven in een lijst van jobcoachactiviteiten welke als bijlage (1) bij het protocol is gevoegd.”
2.6.
Medio 2011 heeft het UWV een onderzoek ingesteld naar het declaratiegedrag van PWG. In dit onderzoek zijn de dossiers van de 39 Wajongeren die in de periode 2009-2011 via PWG een jobcoach toegewezen hebben gekregen, betrokken.
Met betrekking dot deze 39 dossiers is door onderzoekers gesproken met de Wajongeren, hun werkgevers/inleners, jobcoaches van PWG, administratief medewerkers van PWG, medewerkers van het ESF bureau en [eiser 1] en [eiser 2] als feitelijk bestuurders van PWG. Daarnaast zijn de ESF formulieren die in deze zaken door PWG bij declaratie aan UWV zijn verstrekt geanalyseerd en is er onderzoek gedaan naar de eigen administratie bij PWG.
Dit heeft geresulteerd in een onderzoeksrapport d.d. 16 november 2012, gevolgd door een schadeberekening in een rapport d.d. 13 maart 2013.
2.7.
In het UWV onderzoeksrapport van 16 november 2012 is vermeld:
“…
Het doel van dit onderzoek is controle uit te voeren naar de rechtmatigheid van de ingediende declaraties ten aanzien van de Jobcoachvoorziening en de rechtmatigheid van de verleende loonkostensubsidie welke gekoppeld is aan de omvang van het dienstverband.Wij rapporteurs hebben diverse inspecteurs van UWV een gesprek met bovenstaande Wajong gerechtigden laten aangaan. Doel van die gesprekken was te onderzoeken of de declaraties van de jobcoach mogelijk onrechtmatig door PWG Jobcoaching B.V. bij UWV zijn ingediend, dan wel dat deze mogelijk valselijk zijn opgemaakt waar er mogelijk jobcoachvoorziening is gedeclareerd, terwijl er feitelijk geen (of minder) jobcoaching heeft plaatsgevonden. In het geval, waarbij loonkostensubsidie is aangevraagd en verkregen , is tevens getracht duidelijk te krijgen of verzekerde wel of niet werkzaam is geweest bij het bedrijf/de bedrijven waar hij/zij met loonkostensubsidie zou hebben gewerkt en om duidelijk te krijgen wat de rol van de jobcoach en PWG Jobcoaching B.V. hierin is geweest.
Uit onderzoek administratie PWG is gebleken dat-er een discrepantie is tussen de door de jobcoach afgegeven en geadministreerde uren en de administratie opgemaakt door PWG;-er door PWG uren, gemaakt door administratieve krachten, opgevoerd worden als jobcoachuren;-er door PWG reistijd van jobcoaches geboekt werden als jobcoachuren;
-er uren voor opmaak IRO (Individuele Re-integratie Overeenkomst, toevoeging rechtbank) etc. geboekt werden als jobcoachuren.Bij vergelijking van de administratie van PWG/urenverantwoording Jobcoaches met de verklaringen van de Wajonggerechtigden en de inleners …zag ik dat bij de 30 beschreven verrichtingenoverzichten en de declaraties op een totaalbedrag van € 728.441,05 gedeclareerd jobcoachbudget in totaal een bedrag van € 344.331,86 ten onrechte door de jobcoaches is gedeclareerd (=47% ten onrechte gedeclareerd).”Op basis van bovenvermeld onderzoek kan worden gesteld dat:- er oneigenlijk gebruik wordt gemaakt van de Jobcoachvoorziening door PWG Jobcoaching B.V.;
  • de Wajonggerechtigden niet de beloofde begeleiding hebben gekregen zoals door PWG Jobcoaching B.V. aangevraagd/verantwoord is;
  • de administratie van de werkgever niet overeenkomt met de urenstaten bijgehouden door de jobcoaches;
  • de gedeclareerde jobcoachuren door PWG niet overeenkomen met hetgeen de verzekerde en inlener verklaren over de Persoonlijke Ondersteuning (PO) door de jobcoach;
  • uren gemaakt door administratieve krachten van PWG als jobcoachuren worden geboekt bij Wajonggerechtigden;
  • ziektewetbepalingen door het UWV aan PWG Jobcoaching B.V. zouden zijn verstrekt terwijl Wajonggerechtigden niet ziek zouden zijn geweest;
  • tijdens ziektewetperioden declareren de jobcoaches begeleidingsuren, waaronder ook de begeleidingsuren op de werkplek.…”2.8. In het UWV schaderapport van 13 maart 2013 zijn de in de eigen administratie van PWG verantwoorde uren, onder aftrek van de uren voor reistijd en administratie (behoudens 2 uur administratie voor een aangeleverde halfjaar- of eindrapportage) vergeleken met de gedeclareerde uren en is de totale benadeling in alle 39 dossiers begroot op € 296.161,71.
2.9.
UWV heeft op 21 december 2012 conservatoir derdenbeslag gelegd op de bankrekeningen van PWG.
2.10.
UWV heeft bij besluit van 21 februari 2013 de erkenning van PWG als jobcoachorganisatie ingetrokken.
2.11.
UWV heeft op 20 maart 2013 aangifte gedaan van vermoedelijk misbruik van jobcoachgelden door PWG. De Inspectie SZW (de opsporingsinstantie van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid) heeft hierop een onderzoek ingesteld op basis van de rapporten van UWV.
2.12.
PWG is op 26 maart 2013 (op eigen verzoek) in staat van faillissement verklaard. De curator in het faillissement van PWG heeft [eisers] als (middellijk) bestuurders van PWG aansprakelijk gesteld voor het boedeltekort en gedagvaard (inzake HAZA 14-734) en baseert zich daartoe onder meer op de rapporten van UWV.

3.De vordering

3.1.
[eisers] vordert bij dagvaarding een verklaring voor recht dat de door het UWV opgestelde rapporten d.d. 16 november 2012 en 13 maart 2013 zonder grondslag zijn, althans onzorgvuldig zijn opgesteld, althans onrechtmatig zijn aangewend conform een in alinea 22 van de dagvaarding vermelde samenvatting van onzorgvuldig en onrechtmatig handelen van het UWV, met veroordeling – uitvoerbaar bij voorraad – van UWV in de kosten van het geding.
In de dagvaarding zijn in alinea 22 van de dagvaarding als onrechtmatig aangemerkt:
- een opdracht aan inspecteurs die niet aansloot bij enige geconstateerde realiteit;
  • een gebrek aan kennis bij de inspecteurs omdat zij niet op de hoogte waren van de werking van Wajong trajecten;
  • een onprofessionele benadering door inspecteurs van betrokkenen, veelal ruw en onbeschoft;
  • het niet op de hoogte zijn van de inhoud van protocollen onder meer ten aanzien van declaraties en het steevast toepassen van het Protocol 2011 als leidraad van het onderzoek naar declaratiegedrag uit 2009 en 2010 en de eerste helft 2011;
  • het steevast niet willen begrijpen van de ESF richtlijn van 2009 en de wijze van implementatie hiervan door UWV richting onder meer PWG;
  • het steevast zonder grondslag aanmerken van reistijd en tijd besteed aan administratieve werkzaamheden als niet declarabel zonder daarvoor enig argument te kunnen noemen;
  • het nemen van actie tegen PWG zoals het opschorten van betalingen en het leggen van beslagen op basis van rapportage waarvan UWV wist althans had moeten weten dat deze de conclusies niet kon dragen en daarmee functioneren van PWG als Jobcoachorganisatie onmogelijk maakte;
  • het miskennen van gebruiken en methodieken die werden gehanteerd door UWV waarbij eisers erop mochten vertrouwen dat dit de juiste waren;
  • het willens en wetens negeren van sluitende argumenten van de zijde van PWG door willens en wetens niet te communiceren;
  • het in de wetenschap dat UWV in het kader van de Jobcoachorganisaties totaal niet functioneerde steevast de verantwoordelijkheden af te schuiven en bij derden neer te leggen die daar eigenlijk niets mee van doen hadden waaronder PWG en eisers;
  • het doen van aangifte tegen onder meer [eiser 1] en [eiser 2] in de wetenschap dat strafrechtelijk laakbaar handelen tot dan toe niet is aangetoond en daarna ook niet;
  • het indienen van een vordering in verband met de onderzoeksrapporten in het faillissement van PWG in de wetenschap dat de grondslagen en de hoogte van de vordering zeer discutabel zijn.
3.2.
[eisers] heeft bij een ter comparitie in het geding gebrachte akte zijn eis vermeerderd in die zin dat de bij dagvaarding ingestelde vordering is aangemerkt als primaire vordering en is vermeerderd met een subsidiaire vordering om voor recht te verklaren dat [eisers] als (middellijk) bestuurders van PWG ten opzichte van UWV niet onrechtmatig heeft gehandeld.
3.3.
UWV heeft hiertegen ter comparitie bezwaar gemaakt.
3.4.
Ten aanzien van de toelaatbaarheid van de eisvermeerdering overweegt de rechtbank dat artikel 130 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt dat eiser bevoegd is zijn eis te wijzigen zolang de rechter nog geen eindvonnis heeft gewezen en dat de gedaagde bevoegd is hiertegen bezwaar te maken, op grond dat de verandering of vermeerdering in strijd is met de eisen van een goede procesorde.
3.5.
De rechtbank is, partijen gehoord, van oordeel dat toelating van deze eiswijziging, tot onredelijke vertraging in het geding zou leiden.
Niet alleen omdat laatstbedoelde subsidiair gevorderde verklaring voor recht ruim is geformuleerd (niet aan een periode gebonden), doch ook en met name omdat daarmee naast de (on-)rechtmatigheid van het handelen van UWV, thans ook die van [eisers] als (middellijk) bestuurders van PWG ter beoordeling wordt voorgelegd. Laatstbedoelde beoordeling heeft een eigen toetsingskader en zou een nieuwe conclusiewisseling vergen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de wijziging van eis in strijd is met de eisen van goede procesorde en zal de wijziging van eis dan ook buiten beschouwing laten.

4.Het verweer

4.1.
UWV heeft de vordering gemotiveerd betwist, daartoe stellende:
I. [eisers] heeft geen belang bij de vordering;
II. De formele rechtskracht van de intrekking door UWV van de vergunning van PWG als jobcoachorganisatie staat aan de vordering in de weg;
III. Het UWV rapport is niet zonder grondslag, niet onzorgvuldig en niet onrechtmatig,
met conclusie tot afwijzing van de vordering en een - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde -
veroordeling van [eisers] in de proceskosten met inbegrip van nakosten.

5.De beoordeling

5.1.
De hiervoor onder I en II vermelde verweren strekken tot niet ontvankelijkheid en zullen om die reden als eerste worden beoordeeld. Beide verweren falen.
ad I. De enkele omstandigheid dat de rechtmatigheid van de UWV rapportage ook in de hoofdzaak, waarin de (middellijk) bestuurders van PWG ( [eisers] ) door de curator als aansprakelijk zijn gesteld, zou kunnen worden beoordeeld, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat [eisers] bij een beoordeling daarvan in de onderhavige procedure geen belang zou hebben. De uitkomst van een onderzoek naar de rechtmatigheid van die rapportage in de onderhavige procedure geldt niet althans niet zonder meer als vaststaand tussen partijen in een procedure tussen de curator (van PWG) en [eisers]
Het verweer dat [eisers] reeds om de hiervoor weergegeven reden bij de onderhavige procedure geen belang kan hebben faalt derhalve.
ad II. Ook dit verweer faalt. De rechtmatigheid van de (totstandkoming van) de UWV-rapportage kan door de (burgerlijke) rechter worden beoordeeld. Dat deze rapportage ook ten grondslag lag aan de intrekking door UWV van de erkenning van PWG als jobcoachorganisatie en dit besluit inmiddels formele rechtskracht heeft doet daar niet aan af. Ingeval UWV wegens onrechtmatige rapportage aansprakelijk zou zijn is het overigens wel zeer de vraag of schade daarvan het gevolg is of bijvoorbeeld van de omstandigheid dat PWG geen gebruik heeft gemaakt van de administratieve rechtsgang tegen het intrekkingsbesluit.
5.2.
Hiermee komt de vraag aan de orde of de door het UWV opgestelde rapporten d.d. 16 november 2012 en het daarop gebaseerde schaderapport van 13 maart 2013 zonder grondslag zijn, althans onzorgvuldig zijn opgesteld, althans onrechtmatig zijn aangewend.
5.3.
[eisers] verwijzen voor de gronden van deze vordering zonder nadere toelichting naar een als productie 2 opgenomen brief van PWG aan het UWV d.d. 21 januari 2013 van 90 pagina’s.
Ook ten aanzien van de overige door [eisers] bij dagvaarding in vier ordners overgelegde producties (1-7) ontbreekt een toelichting.
UWV heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
De rechtbank stelt bij de beoordeling daarvan het volgende voorop.
Krachtens de hoofdregel neergelegd in artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering rust op [eisers] de stelplicht c.q bewijslast ten aanzien van de door haar gevorderde verklaring voor recht.
Van een uitzondering op dit beginsel is in dit geval geen sprake.
Het is derhalve aan [eisers] om in zijn conclusies alle relevante stellingen en feiten waarop hij zich wenst te beroepen te presenteren.
De rechter kan volgens vaste jurisprudentie voorbijgaan aan de inhoud van (omvangrijke) niet in de processtukken samengevatte producties, waarvan evenmin is aangegeven in hoeverre elke specifieke productie van belang is voor de beoordeling van de zaak.
Dit is hier in ruime mate het geval.
Ten aanzien van de bij dagvaarding overgelegde producties heeft te gelden dat deze uitsluitend in de beoordeling worden betrokken voor zover daarnaar bij dagvaarding, akte of ter comparitie expliciet en concreet is verwezen.
Voorzover in de brief van 21 januari 2013 feiten of stellingen aan de orde komen die niet terugkomen in - of zijn terug te voeren op - de bij dagvaarding vermelde gronden, blijven deze buiten beschouwing, te weten:
  • dat UWV ten onrechte suggereert dat PWG geregeld Wajongeren te werk zou stellen via een uitzendbureau Matchpool, waarvan Karmamy Beheer B.V. de aandelen, houdt en Matchpool voor hen loonkostensubsidie zou ontvangen, terwijl dit slechts enkele gevallen betreft;
  • dat UWV in de periode vanaf 1 november 2011 een aantal aanvragen van PWG voor jobcoaching door PWG zou hebben afgewezen;
- dat aan het Protocol Jobcoach 2008 geen rechtskracht toekomt omdat het niet als voorgeschreven in artikel 3:42, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht is gepubliceerd in de Staatscourant.
5.4.
[eisers] heeft (met inachtneming van het voorgaande) aan haar vordering – verkort weergegeven – het volgende ten grondslag gelegd:
a. UWV is in het onderzoeksrapport ten aanzien van de urenverantwoording door PWG in de periode 2009-2011 ten onrechte uitgegaan van de sinds 1 juli 2011 geldende vereisten, voordien golden die vereisten niet;
b. UWV heeft in het onderzoeksrapport ten onrechte geen rekening gehouden met de omstandigheid dat PWG in de periode tot 1 juli 2011 altijd urenlijsten indiende zoals dat op dat moment in de regelingen werd voorgeschreven, te weten het reële aantal uren per week als gemiddelde verspreid over de werkdagen;
c. reiskosten en administratiekosten zijn terecht gedeclareerd als jobcoachuren;
d. de conclusies in het onderzoeksrapport zijn ten onrechte gebaseerd op verklaringen van de werkgevers en Wajongeren en niet op de urenlijsten die door PWG aan het UWV op cd-rom zijn aangeleverd. .
5.5.
Ten aanzien van de hiervoor onder a.-d. vermelde grondslagen van de vordering overweegt de rechtbank het volgende.
(ad a en c) UWV is naar het oordeel van de rechtbank in haar rapportages niet van onjuiste vereisten uitgegaan.
Uit de in de onderzoeksperiode geldende regelgeving, te weten het op 1 oktober 2008 in werking getreden Protocol Jobcoach 2008 inhoudende:
“In de rapportage geeft de jobcoachorganisatie aan hoeveel contactmomenten er zijn geweest en hoeveel begeleidingsuren de jobcoach aan de cliënt heeft besteed” en “een eindfactuur voor de werkelijk gerealiseerde uren”volgt onmiskenbaar dat uitsluitend de door de jobcoach daadwerkelijk aan jobcoaching bestede uren konden worden gedeclareerd.
Blijkens de op art. 18 van het Reïntegratiebesluit gebaseerde erkenningsregeling met bijlage 1. is duidelijk omschreven wat onder de door de jobcoach te bieden persoonlijke ondersteuning (PO) dient te worden verstaan.
Het betreft ook blijkens die omschrijving de door de jobcoach daadwerkelijk aan contactmomenten met de jongere en zijn werkgever bestede uren alsmede de door de jobcoach bestede uren inzake:
“Evaluatie en coördinatie:- van de werkafspraken (tussen werknemer en werkgever);- van de jobcoachdienstverlening,- verantwoording aan uitvoeringsinstelling met het oog op voortzetting vergoeding.”De stelling van [eisers] dat ook reistijd en door administratieve medewerkers bestede uren als “jobcoach” uren gedeclareerd konden worden is dan ook onjuist.
Deze kosten zijn kennelijk begrepen in het “all-in” uurtarief voor de jobcoach.
Indien - zoals door [eisers] is betoogd - door de administratie en het management feitelijk (ook) “jobcoach” activiteiten zijn verricht, is dit een keuze van PWG maar komen de daaraan bestede uren blijkens de hiervoor weergegeven regeling niet voor een vergoeding door UWV in aanmerking.
5.6.
De rechtbank acht het daarbij vanzelfsprekend dat de jobcoachorganisatie de gedeclareerde uren - desgevraagd - vanuit haar administratie moet kunnen verantwoorden. Dat PWG zich dat niet realiseerde laat zich niet goed begrijpen en disculpeert reeds daarom niet omdat dit vereiste ook expliciet is opgenomen in de sinds 2000 geldende Erkenningsregelingen, waarin is vermeld:

De jobcoachorganisatie volgt het Protocoljobcoach voor de (vervolg-)aanvragen, de verantwoording en afrekening van de jobcoachuren. Hiertoe houdt de jobcoachorganisatie onder andere een urenverantwoording (datum/tijd/uren,) bij die indien nodig (bijvoorbeeld in het kader van een ESF subsidie) aan UWV overlegd wordt.”.
Dat PWG haar administratie – naar eigen zeggen – in de periode 2009-2011 uitsluitend heeft ingericht voor interne managementdoeleinden (jobcoaches registreerden uitsluitend “een gemiddeld aantal uren” per dag), komt dan ook voor haar risico.
Het standpunt dat de eis dat gedeclareerde uren bij een controle moeten kunnen worden verantwoord, niet eerder dan in 2011 gold is dan ook onjuist. Het verschil met het vanaf 1 juli 2011 geldende Jobcoach Protocol 2011 is dat sindsdien reeds bij declaratie:
“een door de jobcoach of administrateur ondertekende urenspecificatie waarin naast naam en BSN-nummer van de klant een overzicht van de geleverde jobcoachdiensten (data, ingezette tijd)”diende te worden verstrekt.
5.7. (
ad b) Aan de verklaring van [werknemer UWV] (UWV) afgelegde verklaring waaruit volgens [eisers] blijkt dat PWG in de relevante periode met declaraties niets opvallend afwijkends heeft gedaan komt - in het licht van het voorgaande - geen betekenis toe, het gaat niet om de wijze van declareren - waaraan sinds 2011 inderdaad een gewijzigde eis werd gesteld - maar om het feit dat de door PWG bij UWV gedeclareerde uren bij controle voor een niet onaanzienlijk deel niet als “jobcoachuren” konden worden verantwoord.
Daarbij is niet relevant dat de declaraties van PWG niet eerder (dan in het onderzoek naar 2009-2011) door UWV zijn gecontroleerd of ter discussie zijn gesteld.
Evenmin is relevant dat in de onderzoeksperiode mogelijk ook door andere jobcoachorganisaties ten onrechte is gedeclareerd. [eisers] stelt zich naar het oordeel van de rechtbank in dit verband ten onrechte op het standpunt dat UWV in het onderzoek heeft nagelaten “te spreken met de eigen personeelsleden over de dagelijkse gang van zaken in de contacten met jobcoachorganisaties en de wijze van declareren”. De overheid stelt een budget ter beschikking voor jobcoaching op basis van de jobcoachregeling. UWV is belast met de uitvoering daarvan en aldus gerechtigd tot onderzoek naar de rechtmatigheid van ingediende jobcoachdeclaraties. Als zij al in die controle eerder danwel ten aanzien van andere jobcoachorganisaties tekortschoot kan PWG evenmin als [eisers] daaraan rechten ontlenen.
5.8. (
ad d) [eisers] betoogt voorts dat de wijze waarop UWV haar onderzoek uitvoerde onrechtmatig is nu zij daarin ten onrechte en op onzorgvuldige wijze tevens verklaringen van PWG medewerkers, Wajongeren en hun werkgevers heeft betrokken.
In de door [eisers] overgelegde productie 2 wordt door PWG per Wajongere uitgebreid ingegaan op de aard en inhoud van de persoonlijke ondersteuning (PO) door de jobcoach. Deze toelichting bevat echter naast kritiek op de waarde van de door werkgevers en Wajongeren afgelegde verklaringen, geen meetbaar inzicht in de hier aan de orde zijnde kwantiteit van de terzake gedeclareerde uren, nu PWG zich in de toelichting (al dan niet bij monde van de betreffende jobcoaches) beperkt tot uitlatingen in de zin van: “een aantal malen per week”; “in het begin bijna iedere dag”, “iedere dag telefonisch”, “veel tijd”; “soms meer dan twee uur”; “zeker….veel meer uren gemaakt dan gedeclareerd zijn door de jobcoach”; de jobcoach heeft veel meer uren gemaakt dan dat is gedeclareerd aan het UWV”; ”vaak heeft de jobcoach telefonisch contact gehad”, e.d..
Nu PWG zelf de door haar bij UWV gedeclareerde jobcoachuren niet deugdelijk administreerde en kennelijk ook achteraf niet kon reconstrueren, getuigt het niet van onzorgvuldigheid en/of onrechtmatigheid dat UWV in haar onderzoek de – naar beste vermogen en zonder eigenbelang – door werkgevers en Wajongeren opgegeven inschattingen van de werkelijk bestede PO uren (mede) in aanmerking heeft genomen.
Dit geldt temeer daar blijkens de in meergemelde Bijlage 1 van de Erkenningsregeling opgenomen lijst van jobcoachactiviteiten, deze binnen het gezichtsveld van de Wajongere en hun werkgever/inlener plaatsvinden, dit met uitzondering van de in die lijst onder 7 vermelde “
verantwoording aan uitvoeringsinstelling met het oog op voortzetting vergoeding”, waarvan het tijdbeslag door UWV in haar berekening van de schade
- onbetwist - op twee jobcoachuren per halfjaarsrapportage/aanvraag is begroot.
Dat het onderzoeksrapport niet onzorgvuldig op verklaringen is gebaseerd vindt overigens tevens bevestiging in de omstandigheid dat het UWV schaderapport de schade nadien op basis van de uiteindelijk door PWG op cd rom overgelegde eigen administratie van PWG weliswaar op een wat lager bedrag begroot doch dat dit niet tot wezenlijk andere uitkomsten heeft geleid.
5.9. De overige door [eisers] vermelde omstandigheden dat UWV tijdens haar onderzoek gespreksverslagen met medewerkers van PWG wel maar hun schriftelijke toevoegingen aanvankelijk niet in aanmerking had genomen en dat een aantal Wajongeren zonder begeleiding zijn gehoord en - aanvankelijk - geen gespreksverslag hadden gekregen, leiden zonder nadere toelichting, die er niet is, evenmin althans niet zonder meer tot de conclusie dat het onderzoek tot onjuiste uitkomsten heeft geleid danwel jegens PWG onzorgvuldig cq onrechtmatig zou zijn uitgevoerd. De bewering dat onderzoekers de Wajongeren onbeschoft zouden hebben benaderd is niet nader geconcretiseerd en blijft reeds daarom buiten beschouwing. Dit geldt ook voor het door [eisers] gestelde omtrent gebrek aan professionaliteit en onkunde van UWV inspecteurs nu ook deze bewering niet is gesubstantieerd. De enkele verwijzing naar een artikel van de Nationale Ombudsman over UWV in een andere kwestie (zzp-ers), is in dit verband onvoldoende.
5.10.
Uit het voorgaande vloeit voort dat UWV op basis van door PWG (uiteindelijk) op cd-rom ter beschikking gestelde urenadministratie en de verklaringen van de betreffende Wajongeren, hun werkgevers en jobcoaches heeft kunnen concluderen dat PWG gedurende enkele jaren aanzienlijk meer uren heeft gedeclareerd – en vergoed gekregen – dan waarop PWG op basis van de toen geldende regelgeving recht had omdat zij ten onrechte uren van administratieve krachten en reistijd heeft geboekt als jobcoachuren bij Wajonggerechtigen; dat Wajonggerechtigden aldus niet de beloofde begeleiding hebben gekregen zoals door PWG aangevraagd en verantwoord is en dat er aldus door PWG oneigenlijk gebruik is gemaakt van de Jobcoachvoorziening.
Dit betekent dat uit hetgeen door [eisers] is aangevoerd niet kan worden vastgesteld dat de door het UWV opgestelde rapporten d.d. 16 november 2012 en het daarop gebaseerde schaderapport van 13 maart 2013 zonder grondslag zijn, althans onzorgvuldig zijn opgesteld (als weergegeven bij dagvaarding in alinea 22).
5.11.
Hiermee is in wezen ook de grondslag aan de vordering om voor recht te verklaren dat de rapporten onrechtmatig zijn aangewend, komen te ontvallen.
De intrekking van de erkenning van PWG als jobcoachorganisatie, het opschorten van betalingen aan PWG, het leggen van beslag, het indienen van een vordering in het faillissement van PWG en het doen van aangifte tegen onder meer [eiser 1] en [eiser 2] is (ongeacht de uitkomst van het strafrechtelijk onderzoek) op basis van deze rapporten dus niet zonder grond en evenmin anderszins onrechtmatig.
5.12.
Uit het voorgaande vloeit voort dat de gevorderde verklaring voor recht, dat een en ander wel zo is, dient te worden afgewezen.
5.13.
[eisers] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van UWV worden begroot op:
- griffierecht € 3.864,00
- salaris advocaat
904,00(2,0 punt × tarief € 452,00)
Totaal € 4.768,00

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
wijst de vorderingen af;
6.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van UWV tot op heden begroot op € 4.768,00;
6.3.
veroordeelt [eisers] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eisers] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
6.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M.E. van der Hoeven en in het openbaar uitgesproken op 7 september 2016.
39/32