ECLI:NL:CRVB:2018:3306
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toetsing van besluiten op een herhaalde aanvraag of verzoek om terug te komen van een besluit in het kader van de WAO
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die zich op 5 oktober 1993 ziek meldde met longklachten, had een verzoek ingediend om zijn aanvraag voor een WAO-uitkering opnieuw te beoordelen. Het Uwv had dit verzoek afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven om terug te komen van het eerdere besluit van 31 maart 1998, waarin de aanvraag voor uitkering was geweigerd. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard.
De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het standpunt van het Uwv juist was. Er was geen sprake van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden die de herbeoordeling van de aanvraag rechtvaardigden. De appellant had geen relevante informatie over zijn medische situatie in 1994 kunnen aanleveren, en de door hem ingebrachte medische verklaringen waren niet voldoende om het eerdere besluit te herzien. De Raad bevestigde dat de appellant niet tot de doelgroep van bescherming onder artikel 43a van de WAO behoort, en dat het Uwv zich ten onrechte had beperkt tot de beoordeling van het verzoek om terug te komen van het besluit van 31 maart 1998, zonder ook een toekomstgerichte herbeoordeling te overwegen.
De Raad concludeerde dat de uitkeringen op grond van de WAO en de AAW terecht aan de appellant zijn onthouden en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank. De uitspraak werd gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier.