In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Limburg van 1 maart 2016. De appellante, die niet ter zitting verscheen, had bezwaar gemaakt tegen de opschorting en intrekking van haar Aanvullende inkomensvoorzieningen ouderen (AIO) door de Sociale verzekeringsbank (Svb). De Svb had het CIN-nummer van appellante opgevraagd, maar appellante stelde dat er geen aanleiding was voor dit verzoek, omdat zij niet onder de risicoprofielen viel die door de Svb waren opgesteld. De Raad oordeelde dat de Svb in zijn onderzoek naar AIO-gerechtigden zijn algemene onderzoeksbevoegdheid correct had toegepast en dat er geen sprake was van willekeur. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante onvoldoende medewerking had verleend aan het onderzoek naar haar vermogen in Marokko. De Raad concludeerde dat de Svb bevoegd was om de AIO-aanvulling op te schorten en in te trekken, en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.