ECLI:NL:CRVB:2018:3067
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WIA-schatting en IVA-uitkering met betrekking tot arbeidsongeschiktheid door chronische aandoening
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot zijn WIA-uitkering. Appellant, die lijdt aan een chronische aandoening (HIV-infectie), heeft zich op 17 januari 2013 ziek gemeld en verzocht om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant op basis van een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) geschikt is voor bepaalde functies, maar appellant is het hier niet mee eens en stelt dat hij recht heeft op een IVA-uitkering vanwege volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid.
De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraken van de rechtbank bevestigd, waarin werd geoordeeld dat het Uwv de belastbaarheid van appellant juist heeft vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep adequaat heeft gemotiveerd dat de arbeidsbeperkingen van appellant niet duurzaam zijn en dat er geen reden is om aan te nemen dat de klachten van appellant niet zouden verbeteren. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de noodzaak voor frequent toiletbezoek van appellant voldoende is ondervangen door de beschikbare sanitaire voorzieningen op de werkplek.
De Raad heeft in zijn beoordeling de medische rapporten van de behandelend artsen en de verzekeringsartsen betrokken en geconcludeerd dat er geen sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid. De Raad heeft de argumenten van appellant verworpen en bevestigd dat het Uwv terecht heeft geoordeeld dat appellant met ingang van 15 juni 2016 gedeeltelijk arbeidsgeschikt is en niet in aanmerking komt voor een IVA-uitkering.