ECLI:NL:CRVB:2018:3047
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van WW-uitkering na vaststelling van zelfstandige werkzaamheden
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking en terugvordering van een WW-uitkering. De appellant, die als docent werkzaam was, had zijn werkzaamheden als zelfstandige niet gemeld bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv had op basis van een onderzoeksrapport vastgesteld dat de appellant vanaf 1 juni 2014 als zelfstandige werkte in een wijnbar, wat leidde tot de herziening van zijn WW-uitkering. De rechtbank had eerder het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat de appellant zijn werknemerschap had verloren door de omvang en aard van zijn werkzaamheden. De Raad bevestigde deze uitspraak, waarbij werd benadrukt dat de appellant niet kon aantonen dat de onderzoeksgegevens van het Uwv onjuist waren. De Raad oordeelde dat de appellant met zijn activiteiten in de wijnbar een geldelijk voordeel beoogde, wat niet in lijn was met de hoedanigheid van werknemer zoals bedoeld in de WW. De Raad concludeerde dat het Uwv terecht de WW-uitkering had ingetrokken en het onverschuldigd betaalde bedrag had teruggevorderd. De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.