In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De zaak betreft een burgerlijk ambtenaar die met ingang van 1 maart 2015 overtolligheidsontslag heeft gekregen. De staatssecretaris van Defensie had aan de ambtenaar een bovenwettelijke uitkering toegekend, die zou eindigen bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. De rechtbank oordeelde dat deze beëindiging zonder vervangende voorziening een verboden onderscheid naar leeftijd opleverde, en heeft het besluit van de staatssecretaris vernietigd.
De staatssecretaris heeft vervolgens een nieuw besluit genomen, waarin hij een tegemoetkoming voor het AOW-hiaat en een compensatie voor het vervroegd ingaan van het ouderdomspensioen heeft toegekend. Echter, de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het nieuwe besluit niet volledig tegemoetkwam aan de bezwaren van de ambtenaar, en dat het bestreden besluit om deze reden voor vernietiging in aanmerking kwam. De Raad heeft geen aanleiding gezien om zelf in de zaak te voorzien, maar heeft de staatssecretaris opgedragen om opnieuw een beslissing op bezwaar te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de verhoging van de compensatieregeling.
De Raad heeft de staatssecretaris ook veroordeeld in de proceskosten van de ambtenaar, die zijn begroot op € 250,50. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de staatssecretaris om een rechtens houdbare oplossing te vinden voor het geconstateerde verboden onderscheid naar leeftijd.