ECLI:NL:CRVB:2018:2856
Centrale Raad van Beroep
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Toepassing van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR) op verzoek om huishoudelijke hulp
Op 20 september 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van een appellant die beroep had ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. Het geschil betrof de toepassing van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR) en de toekenning van een vergoeding voor huishoudelijke hulp. De appellant, geboren in 1946, had eerder een invaliditeitsuitkering ontvangen vanwege psychische klachten die als oorlogsletsel waren erkend. In oktober 2016 verzocht hij om een voorziening voor huishoudelijke hulp, maar zijn verzoek voor meer dan één dagdeel werd afgewezen omdat hij in staat werd geacht lichte huishoudelijke werkzaamheden te verrichten. De Raad heeft de medische adviezen van de geneeskundig adviseurs R. Loonstein en R.J. Roelofs gevolgd, die concludeerden dat er geen medische noodzaak was voor extra huishoudelijke hulp. De Raad oordeelde dat de extra kosten als gevolg van incontinentie door de appellant konden worden gedeclareerd op basis van een eerder besluit. Het beroep van de appellant werd ongegrond verklaard, en de Raad oordeelde dat het beleid van de Sociale verzekeringsbank correct was toegepast, inclusief het gebruik van normbedragen voor de vergoeding van huishoudelijke hulp in het buitenland.