ECLI:NL:CRVB:2011:BP1992

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-940 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van extra huishoudelijke hulp op basis van de Wubo voor burger-oorlogsslachtoffers

In deze uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 20 januari 2011, staat de toekenning van extra huishoudelijke hulp aan een appellant centraal. De appellant had eerder een aanvraag ingediend voor erkenning als burger-oorlogsslachtoffer, welke was afgewezen. In mei 2008 diende hij opnieuw een aanvraag in, die leidde tot erkenning op basis van psychische invaliditeit. De verweerster, de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, kende appellant een toeslag toe, maar stelde de ingangsdatum van de voorzieningen op de eerste dag van de maand van de hernieuwde aanvraag. De appellant was het niet eens met deze ingangsdatum en het aantal uren huishoudelijke hulp dat hem was toegekend.

De Raad overweegt dat de verweerster de hoofdregel van artikel 40 van de Wubo correct heeft toegepast. De Raad onderschrijft dat de ingangsdatum van de toegekende toeslag en voorzieningen terecht is vastgesteld op de eerste dag van de maand waarin de aanvraag is ingediend. Wat betreft de normbedragen voor huishoudelijke hulp, oordeelt de Raad dat het gebruik van deze bedragen door de verweerster aanvaardbaar is, maar dat in dit specifieke geval de appellant met de toegekende vier uren huishoudelijke hulp te kort wordt gedaan.

De Raad komt tot de conclusie dat de appellant recht heeft op acht uren huishoudelijke hulp per week, gezien de bijzondere omstandigheden van zijn situatie. De uitspraak leidt tot de vernietiging van het bestreden besluit op dit punt, en de Raad bepaalt dat de appellant aanspraak heeft op de extra uren huishoudelijke hulp met terugwerkende kracht vanaf 1 mei 2008. Tevens wordt de verweerster veroordeeld in de proceskosten van de appellant.

Uitspraak

10/940 WUBO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 20 januari 2011
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerster van 31 december 2009, kenmerk BZ 9379, JZ/R70/2009 (hierna: bestreden besluit). Het bestreden besluit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 december 2010. Daar is appellant in persoon verschenen. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Blijkens de gedingstukken heeft verweerster bij na bezwaar genomen besluit van 25 juli 1986 de afwijzing gehandhaafd van de door appellant in 1983 ingediende aanvraag om erkenning als burger-oorlogsslachtoffer. Dit op de grond - kort gezegd - dat de bij appellant aanwezige lichamelijke en psychische klachten geen verband houden met het ondergane oorlogsgeweld. Het door appellant tegen dat besluit ingestelde beroep heeft de Raad bij uitspraak van 3 december 1987 (nr. WUBO 1986/17) ongegrond verklaard. Een nadien door appellant ingediend verzoek om de eerdere besluitvorming te herzien heeft verweerster afgewezen, welke afwijzing door de Raad bij uitspraak van 24 februari 1995 (nr. WUBO 1993/338) in stand is gelaten.
1.2. In mei 2008 heeft appellant zich wederom tot verweerster gewend met het verzoek om op grond van de Wubo in aanmerking te worden gebracht voor - onder meer - de toeslag als bedoeld in artikel 19 van de Wubo. Bij besluit van 11 september 2009, zoals na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerster appellant op grond van psychische invaliditeit erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wubo. Aan appellant is met ingang van 1 mei 2008 toegekend de toeslag als bedoeld in artikel 19 van de Wubo, een vergoeding voor huishoudelijke hulp van ten hoogste vier uren per week alsmede een tegemoetkoming in de kosten van deelname aan het maatschappelijk verkeer.
1.3. In beroep, evenals in bezwaar, heeft appellant aangegeven zich niet te kunnen verenigen met de door verweerster bepaalde ingangsdatum van de toegekende toeslag en voorzieningen. Verder kan appellant zich niet verenigen met het aantal toegekende uren voor huishoudelijke hulp en het uurtarief waarop die vergoeding is vastgesteld.
1.4. Verweerster heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
2. De Raad overweegt als volgt.
Ingangsdatum toeslag en voorzieningen
2.1. Verweerster heeft de (hoofd)regel van het eerste lid van artikel 40 van de Wubo toegepast en de ingangsdatum van de toegekende toeslag en voorzieningen gesteld op de eerste dag van de maand waarin de (hernieuwde) aanvraag is ingediend. De Raad kan dit standpunt onderschrijven. Eerst naar aanleiding van de hernieuwde aanvraag van mei 2008 heeft verweerster aanvaard dat de psychische klachten van appellant aan het oorlogsgeweld moeten worden toegeschreven en deze klachten ook invaliderend tot uiting zijn gekomen. Weliswaar heeft appellant eerder aanvragen ingediend, maar zoals door de Raad bevestigd in de onder 1.1 genoemde uitspraken, zijn die aanvragen afgewezen omdat bij appellant geen causale invaliditeit kon worden vastgesteld. Overigens zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen die met zich brengen dat verweerster niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten geen gebruik te maken van de haar in het tweede lid van artikel 40 van de Wubo gegeven bevoegdheid om van de hoofdregel af te wijken.
Normbedrag huishoudelijke hulp
2.2. Naar zijn vaste rechtspraak acht de Raad het aanvaardbaar dat verweerster gebruik maakt van normbedragen ter berekening van de kosten die op grond van de Wubo vergoed dienen te worden voor voorzieningen als de onderhavige. In het onderhavige geval oordeelt de Raad niet anders. Verder heeft de Raad geen redenen aangetroffen die verweerster in dit geval tot een hogere vergoeding dan het normbedrag hadden moeten brengen.
Uitbreiding huishoudelijke hulp
2.3. Verweerster heeft geweigerd appellant in aanmerking te brengen voor een voorziening voor meer dan vier uur huishoudelijk hulp per week. Die weigering steunt op de overweging dat appellant in staat wordt geacht om de lichtere huishoudelijke werkzaamheden nog zelf te kunnen verrichten.
2.4. Appellant heeft niet betwist dat hij nog enkele lichte huishoudelijke werkzaamheden verricht. De gedingstukken en met name de door appellant ter zitting gegeven toelichting hebben bij de Raad geleid tot het beeld dat appellant door omstandigheden - de thuissituatie - zich genoodzaakt ziet die enkele werkzaamheden te verrichten. Werkzaamheden waarvan het voor de Raad genoegzaam duidelijk is dat appellant deze vanwege zijn gezondheidsklachten eigenlijk niet meer kan verrichten. Het aldus gevormde totaalbeeld van appellants (gezondheids)situatie en de bijzondere omstandigheden van dit geval hebben de Raad dan ook tot de overtuiging gebracht dat appellant met de toegekende vier uren aan huishoudelijk hulp te kort wordt gedaan en in aanmerking moet worden gebracht voor acht uren huishoudelijke hulp per week.
3. Hetgeen onder 2.4 is overwogen brengt de Raad tot de slotsom dat het bestreden besluit op dat punt moet worden vernietigd. De Raad ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat appellant op grond van artikel 32 van de Wubo ingaande 1 mei 2008 aanspraak heeft op vergoeding van acht uren per week extra huishoudelijke hulp.
4. De Raad acht tot slot termen aanwezig om verweerster met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van appellant, bestaande uit reiskosten van appellant, begroot op € 22,82.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij is geweigerd appellant in aanmerking te brengen voor meer dan 4 uren huishoudelijke hulp;
Bepaalt dat appellant met ingang van 1 mei 2008 op grond van artikel 32 van de Wubo aanspraak heeft op een vergoeding voor acht uren huishoudelijke hulp per week;
Verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
Veroordeelt verweerster in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 22,82;
Bepaalt dat verweerster aan appellant het door hem betaalde griffierecht van € 35,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en R. Kooper en G.L.M.J. Stevens als leden, in tegenwoordigheid van M.C. Nijholt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2011.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) M.C. Nijholt.
NK