In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van appellante tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag om de verleende bijzondere bijstand ter compensatie voor het gemis van de alleenstaande ouderkop (ALO-kop) voort te zetten. Appellante ontvangt sinds 16 februari 2005 bijstand en is vanaf 1 januari 2015 overgestapt naar de Participatiewet (PW). Het college heeft de bijstand van appellante verlaagd op basis van de kostendelersnorm en heeft geweigerd de bijzondere bijstand vanaf 1 maart 2016 voort te zetten. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, maar de Raad oordeelt dat de weigering van het college in strijd is met artikel 18, eerste lid, van de PW. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en draagt het college op om opnieuw te beslissen op het bezwaar van appellante. De Raad concludeert dat de situatie van appellante, die door het gemis van de ALO-kop een inkomensterugval van ongeveer € 255,- per maand ervaart, een zeer bijzondere situatie is die om compensatie vraagt. De Raad oordeelt dat het college de echtgenoot van appellante moet beschouwen als ware hij geen partner in de zin van de fiscale regelingen die op de ALO-kop betrekking hebben. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor het college om de bijstand van appellante opnieuw te beoordelen, met inachtneming van de specifieke omstandigheden van haar situatie.