ECLI:NL:CRVB:2018:281
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake boete wegens schending inlichtingenplicht bijstandsverlening
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, waarbij een bestuurlijke boete is opgelegd wegens schending van de inlichtingenverplichting. Appellante ontving bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) en heeft inkomsten uit arbeid niet tijdig gemeld. Het college heeft na onderzoek de bijstand herzien en een boete opgelegd van € 2.644,22. Na bezwaar is de boete verlaagd met 50%, maar appellante ging hiertegen in beroep. De rechtbank heeft de schending van de inlichtingenverplichting bevestigd en het beroep ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak beoordeeld. De Raad oordeelt dat appellante de inlichtingenverplichting heeft geschonden door haar inkomsten niet onverwijld te melden. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en het besluit van het college voor zover het de hoogte van de boete betreft. De Raad stelt het benadelingsbedrag vast op € 2.090,22 en de boete op 50% daarvan, zijnde € 1.045,11. De Raad oordeelt dat appellante geen recht had om haar inkomsten te verzwijgen, ook al gebruikte zij deze voor het aflossen van schulden. De Raad veroordeelt het college in de proceskosten van appellante en bepaalt dat het griffierecht vergoed moet worden.