In deze zaak gaat het om de intrekking van bijstand en de terugvordering van bijstandsuitkeringen aan appellanten, die sinds 15 juni 2010 bijstand ontvingen op basis van de Participatiewet. De Centrale Raad van Beroep behandelt hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Noord-Nederland. De rechtbank had de intrekking van de bijstand per 21 augustus 2012 en de terugvordering van bijstandsuitkeringen bevestigd. Appellanten hebben in hoger beroep aangevoerd dat zij geen op geld waardeerbare werkzaamheden hebben verricht en dat zij de inlichtingenverplichting niet hebben geschonden. De Raad oordeelt dat appellanten wel degelijk op geld waardeerbare werkzaamheden hebben verricht door het kopen en verschepen van producten naar China, en dat zij de op hen rustende inlichtingenverplichting hebben geschonden door deze activiteiten niet te melden. De Raad bevestigt de eerdere uitspraken van de rechtbank, met uitzondering van het oordeel over de terugvordering, dat door de rechtbank onterecht is behandeld. De Raad veroordeelt het college in de proceskosten van appellanten tot een bedrag van € 1.002,- en bepaalt dat het college het griffierecht van € 124,- vergoedt.