ECLI:NL:CRVB:2018:2780

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 augustus 2018
Publicatiedatum
12 september 2018
Zaaknummer
16/6679 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering na ontdekking hennepkwekerij

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die sinds 16 oktober 2006 bijstand ontving op basis van de Participatiewet, werd geconfronteerd met een intrekking en terugvordering van zijn bijstandsuitkering. Dit volgde na de ontdekking van een hennepkwekerij op zijn uitkeringsadres, waar de politie op 31 mei 2015 40 hennepplanten en 27 stekken aantrof. De appellant had geen melding gemaakt van deze activiteit, wat leidde tot de conclusie dat hij zijn inlichtingenverplichting had geschonden.

De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam ongegrond verklaard. Het college had op basis van de onderzoeksresultaten besloten de bijstand over de periode van 1 mei 2013 tot en met 31 mei 2015 te herzien en de gemaakte kosten van bijstand terug te vorderen. De Raad bevestigde dat de appellant niet alleen de hennepkwekerij exploiteerde, maar dat ook andere factoren, zoals het stroomverbruik en de opzet van de kwekerij, wezen op een professionele teelt.

De Raad oordeelde dat de appellant niet kon aantonen dat hij recht had op bijstand over de betreffende periode, omdat hij geen deugdelijke administratie had bijgehouden over zijn activiteiten. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van de appellant werd afgewezen.

Uitspraak

16.6679 PW

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 september 2016, 15/8184 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak: 28 augustus 2018
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Nadien heeft zich als gemachtigde gesteld
mr. M.A. van Hoof, advocaat.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juni 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. van Hoof. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. H.H.J. ten Hoope.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt vanaf 16 oktober 2006 bijstand naar de norm voor een alleenstaande, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW). Hij woonde in de periode van 1 mei 2013 tot en met 31 mei 2015 op het adres [uitkeringsadres] (uitkeringsadres).
1.2.
Bij een onderzoek vanwege een verdenking van overtreding van de Opiumwet heeft de Nationale Politie eenheid Amsterdam (politie) op 31 mei 2015 op de zolderetage van het uitkeringsadres een hennepplantage aangetroffen. Appellant was op het moment van het onderzoek aanwezig op de zolder en heeft toen tegenover de politie verklaard dat hij daar ongeveer 40 planten had staan. In opdracht van de officier van justitie is de hennepkwekerij op 31 mei 2015 ontmanteld. De onderzoeksbevindingen van de politie zijn neergelegd in een proces-verbaal van 31 mei 2015, dat aan de gemeente Amsterdam ter beschikking is gesteld. Volgens het proces-verbaal heeft de politie het volgende uit de woning/zolder van appellant geruimd: 40 hennepplanten; 27 stekken; 2+2 armaturen; 2 assimilatielampen (aangesloten) 6 assimilatielampen (niet aangesloten); 2 ledlampen; 1 tijdschakelaar; 4 transformatoren; 1 koolstoffilter; 2 slakkenhuizen; 7 ventilatoren; 1 temperatuurventilatieregelaar;
5 groeimiddelen; 1 thermometer; 4 knipbenodigdheden en 1 droogrek. De politie heeft appellant op 31 mei 2015 verhoord.
1.3.
Een sociaal rechercheur, werkzaam bij de gemeente Amsterdam, cluster Sociaal, afdeling opsporing (sociaal rechercheur), heeft vervolgens een onderzoek ingesteld naar het recht op bijstand van appellant. In dat kader heeft de sociaal rechercheur kennis genomen van de onderzoeksbevindingen van de politie, zoals neergelegd in het proces-verbaal, en onder meer dossieronderzoek verricht en gegevens opgevraagd uit de basisregistratie personen. Omdat tijdens het politieonderzoek was geconstateerd dat appellant niet illegaal stroom had afgenomen en appellant had verklaard zo’n twee jaar bezig te zijn, heeft de sociaal rechercheur bij Liander Energiefraude gegevens opgevraagd over het stroomverbruik op het uitkeringsadres over de periode van 11 juli 2008 tot en met 31 mei 2015. Op 30 juni 2015 heeft de sociaal rechercheur samen met een collega appellant gehoord. De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in het rapport uitkeringsfraude van 7 juli 2015.
1.4.
Het college heeft in de onderzoeksresultaten aanleiding gezien om bij besluit van
2 september 2015 de bijstand over de periode van 1 mei 2013 tot en met 31 mei 2015 te herzien (lees: in te trekken) en de gemaakte kosten van bijstand over deze periode van appellant terug te vorderen tot een bedrag van € 28.834,33.
1.5.
Bij besluit van 10 november 2015 (bestreden besluit) heeft het college, voor zover hier van belang, het bezwaar tegen het onder 1.4 genoemde besluit van 2 september 2015 ongegrond verklaard. Aan dat besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van de hennepteelt. Gelet op het aantal aangetroffen planten (40) en stekken (27) teelt appellant niet uitsluitend hennep voor eigen gebruik, maar is sprake van een professionele kwekerij. De inkomsten daaruit zijn relevant voor het recht op bijstand. Als gevolg van de schending van de inlichtingenverplichting kan het recht op bijstand over de periode van 1 mei 2013 tot en met 31 mei 2015 niet langer worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De te beoordelen periode loopt van 1 mei 2013 tot en met 31 mei 2015.
4.2.
Vaststaat dat de politie op 31 mei 2015 op de zolder van de woning op het uitkeringsadres een in werking zijnde hennepkwekerij met 40 hennepplanten en 27 stekken heeft aangetroffen. Niet in geschil is dat appellant zelf de hennepkwekerij exploiteerde en dat hij het bezit van meerdere hennepplanten niet aan het college heeft gemeld.
4.3.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen (uitspraak van 17 maart 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:934), is het aantal hennepplanten één van de factoren die een rol speelt bij de beantwoording van de vraag of sprake is van beroeps- of bedrijfsmatige teelt, ten aanzien waarvan een meldingsplicht bij het bijstandverlenend orgaan geldt. Andere relevante factoren, zoals die zijn neergelegd in de Aanwijzing Opiumwet van het College van procureurs-generaal (Aanwijzing), zoals geldend ten tijde hier van belang (Stcrt. 2015, 5391), zijn: de mate van professionaliteit, het doel en de wijze van de hennepteelt.
4.4.
Appellant heeft er terecht op gewezen dat bij de beoordeling of sprake is van hennepteelt voor eigen gebruik dan wel van bedrijfsmatige teelt, niet alleen het aantal planten bepalend is maar dat ook naar andere factoren moet worden gekeken. Vastgesteld wordt dat in dit geval niet alleen sprake is van een aantal planten dat de in de Aanwijzing genoemde geringe hoeveelheid van vijf planten ruim overschrijdt, maar dat ook sprake is van diverse andere indicatoren die duiden op beroeps- of bedrijfsmatig handelen zoals genoemd in de Aanwijzing. Van belang is hierbij onder meer dat sprake was van een afgescheiden ruimte in huis met een oppervlakte van 12 m2, kunstlicht op een tijdklok en afzuiging naar buiten. Het college heeft voorts terecht gewezen op het stroomverbruik van appellant dat zoals blijkt uit de door Liander Energiefraude verstrekte gegevens over de periode van 4 augustus 2014 tot 31 mei 2015 vijf maal hoger was dan het gemiddelde verbruik van een eenpersoonshuishouden. Dat rechtvaardigt de conclusie dat sprake was van een hennepkwekerij met een bedrijfsmatig karakter en niet, zoals appellant heeft aangevoerd, van het kweken voor eigen gebruik.
4.5.
De onderzoeksbevindingen bieden voorts een toereikende grondslag voor het standpunt van het college dat appellant gedurende de gehele te beoordelen periode de hennepplantage heeft geëxploiteerd. Appellant heeft in het verhoor bij de politie op 31 mei 2015 verklaard dat hij twee jaren hennep teelt. Appellant heeft nadien verklaard dat hij klein is begonnen, dat het aantal planten in de loop van de tijd is gegroeid, en dat het aantal planten vanaf december 2014, toen hij met (grotere) lampen is gaan werken, veel groter is geworden. Deze laatste verklaring vindt echter geen steun in de gegevens over het stroomverbruik op het uitkeringsadres. Daaruit blijkt dat na het vertrek van de inwonende zoon van appellant op 3 mei 2012 in de daarop volgende verbruiksperiode van 15 juli 2012 tot 22 juli 2013 het stroomverbruik niet is afgenomen of gelijk gebleven, maar is verdubbeld ten opzichte van de daarvoor liggende periode. Gelet daarop is er geen reden om van een kortere exploitatieperiode uit te gaan.
4.6.
Het exploiteren van een hennepkwekerij als hier aan de orde moet worden aangemerkt als een feit of omstandigheid waarvan het appellant redelijkerwijs duidelijk moest zijn dat dit van belang kon zijn voor de verlening van de bijstand. Door geen melding te maken van deze
- gelet op de omvang van de kwekerij onmiskenbaar op geld waardeerbare - activiteit heeft appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting geschonden. Gelet op de omstandigheid dat appellant geen deugdelijke administratie heeft bijgehouden over de exacte omvang van de kwekerij, de oogsten en daaruit ontvangen inkomsten, kan niet meer worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre appellant recht op bijstand had over de te beoordelen periode.
4.7.
Uit 4.4 en 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat een aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen als voorzitter en Y.J. Klik en
E.C.G. Okhuizen als leden, in tegenwoordigheid van S.A. de Graaff als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2018.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) S.A. de Graaff
GdJ