ECLI:NL:CRVB:2018:2649
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de boete opgelegd aan appellanten wegens schending van de inlichtingenverplichting in het kader van bijstandsverlening
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Overijssel, waarin de rechtbank de boete die aan appellanten was opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van Oldenzaal, heeft verlaagd. Appellanten ontvingen sinds 2007 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand. Naar aanleiding van een anonieme melding dat appellant werkzaamheden verrichtte, heeft de sociale recherche een onderzoek ingesteld. Dit leidde tot de conclusie dat appellanten hun inlichtingenverplichting hadden geschonden door geen melding te maken van de door appellant verrichte werkzaamheden voor een bedrijf in Irak. Het college legde een boete op van € 8.100,-, gebaseerd op grove schuld. De rechtbank verlaagde deze boete tot € 2.510,-, maar appellanten gingen in hoger beroep tegen deze uitspraak.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelt dat het college terecht heeft vastgesteld dat appellanten de inlichtingenverplichting hebben geschonden. De verklaringen van appellanten tijdens het verhoor zijn als bewijs gebruikt en de Raad concludeert dat er geen sprake is van verminderde verwijtbaarheid. De Raad wijst erop dat de financiële situatie van appellanten geen dringende redenen oplevert om van het opleggen van de boete af te zien. De Raad bevestigt dat de hoogte van de boete evenredig is en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank terecht is vernietigd, maar dat de uiteindelijke boete van € 2.510,- in stand blijft.