Uitspraak
.
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, waarin de intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering van appellanten is bevestigd. Appellanten ontvingen sinds 2007 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand. Naar aanleiding van een anonieme melding dat appellant werkzaamheden verrichtte, heeft de sociale recherche een onderzoek ingesteld. Dit leidde tot een doorzoeking van de woning van appellanten en verhoren, waarbij onder andere verklaringen zijn afgelegd over de werkzaamheden van appellant voor een bedrijf in Irak. De rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat appellanten geen melding hebben gemaakt van deze werkzaamheden, wat in strijd is met de inlichtingenverplichting. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond, en oordeelde dat er geen ontoelaatbare druk was uitgeoefend tijdens de verhoren, en dat appellanten in staat waren om afdoende te verklaren. Het hoger beroep van appellanten is door de Centrale Raad van Beroep niet gehonoreerd, en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd. De Raad concludeert dat de stellingen van appellanten niet voldoende zijn onderbouwd en dat de terugvordering van de bijstandsuitkering terecht is.