ECLI:NL:CRVB:2016:2586

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 juli 2016
Publicatiedatum
12 juli 2016
Zaaknummer
15/5071 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering op basis van niet gemelde werkzaamheden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, waarin de intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering van appellanten is bevestigd. Appellanten ontvingen sinds 2007 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand. Naar aanleiding van een anonieme melding dat appellant werkzaamheden verrichtte, heeft de sociale recherche een onderzoek ingesteld. Dit leidde tot een doorzoeking van de woning van appellanten en verhoren, waarbij onder andere verklaringen zijn afgelegd over de werkzaamheden van appellant voor een bedrijf in Irak. De rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat appellanten geen melding hebben gemaakt van deze werkzaamheden, wat in strijd is met de inlichtingenverplichting. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond, en oordeelde dat er geen ontoelaatbare druk was uitgeoefend tijdens de verhoren, en dat appellanten in staat waren om afdoende te verklaren. Het hoger beroep van appellanten is door de Centrale Raad van Beroep niet gehonoreerd, en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd. De Raad concludeert dat de stellingen van appellanten niet voldoende zijn onderbouwd en dat de terugvordering van de bijstandsuitkering terecht is.

Uitspraak

15/5071 WWB
Datum uitspraak: 12 juli 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
20 juli 2015, 15/897 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante), beiden te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Oldenzaal (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. A. Gerards, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Gerards. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
M. Sijbrandij
.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten ontvingen sinds 2007 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand naar de norm voor gehuwden.
1.2.
Naar aanleiding van een anonieme melding op 9 december 2013 dat appellant werkzaamheden verricht, heeft de sociale recherche Twente (sociale recherche) een onderzoek verricht naar de rechtmatigheid van de aan appellanten verleende bijstand. In dat kader heeft de sociale recherche onder meer, in aanwezigheid van de rechter-commissaris, de woning van appellanten doorzocht en appellanten verhoord. Bij de doorzoeking werden onder meer administratieve bescheiden aangetroffen van een bedrijf in Irak, genaamd [bedrijf] , waarvan [naam] de eigenaar was. De onderzoeksresultaten zijn neergelegd in een rapport van 26 november 2014.
1.3.
Appellante heeft op 6 november 2014 onder meer het volgende verklaard. “Mijn man werkt voor H (…). H heeft het bedrijf in Irak, er zijn meer mensen in dienst. Mijn man helpt H sinds een jaar of drie. Ik weet niet precies hoelang mijn man hem helpt. (…). Het klopt dat is de man waarvoor mijn man werkt (…)”. Appellant heeft op 13 november 2014 onder meer het volgende verklaard. “H stuurde mij opdrachten om machines te zoeken, dit omdat ik goed in metaal ben. Dat gaat om betonpompen. (…) Ik moest op internet zoeken in Europa. Dit heb ik zo’n drie maanden gedaan. De kosten van de telefoon werden door H betaald. (…). De eerste pomp vond ik in november 2013. De prijs was € 175.000,-. (…) De pomp bevond zich in Oostenrijk. H kwam daarop in Oostenrijk, daar ging ik ook naar toe. (…). H heeft me geen cent laten betalen, het hotel was door H geboekt. (…) We hebben de pomp gezien en gekocht voor € 150.000,-.(…). Vanaf augustus 2013 ben ik met H begonnen, op 18 november 2013 is de eerste pomp gekocht. Ik ben daar mee door gegaan. (…)”.
1.4.
Bij besluit van 5 december 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 13 maart 2015 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand van appellanten met ingang van 1 november 2013 ingetrokken, over de periode van 1 november 2013 tot en met 30 september 2014 herzien (lees: ingetrokken) en de over deze periode gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 17.340,67 van appellanten teruggevorderd. Aan de besluitvorming ligt ten grondslag dat appellanten geen melding hebben gemaakt van de door appellant verrichte werkzaamheden. De activiteiten die appellant voor H heeft ondernomen worden als op geld waardeerbare arbeid aangemerkt. Een administratie of boekhouding met betrekking tot de werkzaamheden is niet voorhanden, zodat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat in de gedingstukken geen steun is te vinden voor de stellingen van appellanten dat zij tijdens de verhoren ten onrechte niet zijn bijgestaan door een tolk. Uit het op ambtsbelofte opgemaakte en ondertekende proces-verbaal van verhoor van 13 november 2014 blijkt dat appellant de mogelijkheid is voorgehouden om, indien noodzakelijk, gebruik te maken van een telefonische tolk. Appellant heeft daarvan geen gebruik gemaakt. Niet is gebleken dat appellanten niet in staat waren afdoende en naar behoren te verklaren. Evenmin is gebleken van ontoelaatbare druk die op appellanten zou zijn uitgeoefend. Appellant heeft blijkens het proces-verbaal van
13 november 2014 verklaard dat hij zich niet onder druk gezet heeft gevoeld en in vrijheid zijn verklaring heeft kunnen afleggen. Verder heeft hij verklaard daarin te volharden en voor akkoord getekend. Ook overigens is niet gebleken van objectieve en verifieerbare gegevens waaruit moet worden afgeleid dat wat appellanten hebben verklaard niet juist kan zijn. Er zijn dan ook geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van de verklaringen van appellanten, zoals weergegeven in de processen-verbaal. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat appellant voor H activiteiten heeft verricht die aan te merken zijn als op geld waardeerbare arbeid. Door hiervan geen melding te maken hebben appellanten de inlichtingenverplichting geschonden. Appellanten hebben geen concrete en verifieerbare gegevens verstrekt over de omvang van de uren waarvoor appellant werkzaamheden verrichtte en het inkomen dat hij daarmee heeft verdiend dan wel had kunnen verdienen.
3. Appellanten hebben zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft aangevoerd dat hij tijdens het verhoor ten onrechte niet is bijgestaan door een tolk, dat hij tijdens het verhoor onder druk is gezet en dat de sociaal rechercheurs een andere verklaring hebben voorgelezen dan uiteindelijk in het proces-verbaal is opgenomen. Verder heeft appellant aangevoerd dat hij geen inkomen heeft ontvangen voor de door hem verrichte activiteiten.
4.2.
Wat appellant heeft aangevoerd, is een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellanten hebben geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank, en in de overwegingen waarop dat oordeel rust, en maakt deze tot de zijne. Hieraan wordt toegevoegd dat de stelling van appellanten dat appellant geen inkomen of vergoeding heeft ontvangen, niet tot een ander oordeel leidt omdat appellant voor de verrichte activiteiten een vergoeding had kunnen bedingen.
4.3.
Tegen de terugvordering hebben appellanten geen zelfstandige gronden ingediend, zodat dit geen bespreking behoeft.
4.4.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd
.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van C.A.W. Zijlstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2016.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) C.A.W. Zijlstra

HD