ECLI:NL:CRVB:2018:2640
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake intrekking en terugvordering van bijstand op basis van woonadres en inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de rechtbank het beroep ongegrond heeft verklaard. Appellant ontving van 14 december 2009 tot 15 juli 2015 bijstand op grond van de Participatiewet. De gemeente heeft na een melding van een klantmanager een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstand, waarbij is vastgesteld dat appellant niet op het uitkeringsadres woonde. De gemeente heeft vervolgens de bijstand ingetrokken en de kosten van bijstand teruggevorderd. De rechtbank heeft geoordeeld dat appellant zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. In hoger beroep heeft de Raad voor de Rechtspraak de eerdere uitspraak bevestigd, waarbij is overwogen dat de onderzoeksbevindingen voldoende grondslag bieden voor het standpunt van de gemeente. De Raad heeft ook geoordeeld dat de door appellant aangevoerde schuldenlast geen dringende reden vormt om van terugvordering af te zien. De uitspraak is gedaan op 21 augustus 2018.