ECLI:NL:CRVB:2018:258
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake ongewijzigde voortzetting ZW-uitkering na EZWb en de zorgvuldigheid van het onderzoek door het Uwv
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De zaak betreft de ongewijzigde voortzetting van de Ziektewet (ZW)-uitkering van een werknemer, die zich ziek had gemeld met lichamelijke en psychische klachten. De werknemer was in dienst van appellante, een B.V., en had zich op 3 december 2014 ziek gemeld. Het Uwv had de ZW-uitkering van de werknemer na een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) op 6 november 2015 ongewijzigd voortgezet. Appellante, de werkgever, was het niet eens met deze beslissing en had bezwaar aangetekend, wat door het Uwv ongegrond werd verklaard. De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze beslissing ook ongegrond verklaard.
In hoger beroep voerde appellante aan dat het bestreden besluit van het Uwv berustte op een ondeugdelijke motivering, omdat de artsen van het Uwv ten onrechte geen beperkingen van de werknemer hadden vastgesteld. De Raad oordeelde dat het Uwv niet voldoende zorgvuldig had gehandeld. De arts had bij het onderzoek geen psychische beperkingen kunnen vaststellen, en er was geen arbeidskundig onderzoek verricht. De Raad benadrukte dat het Uwv bij geschillen over arbeidsongeschiktheid zorgvuldig en goed onderbouwd moet motiveren. De Raad concludeerde dat het bestreden besluit niet op zorgvuldig onderzoek berustte en dat de motivering ontbrak. Daarom werd het hoger beroep gegrond verklaard, de aangevallen uitspraak vernietigd en het besluit van 11 februari 2016 ook vernietigd, met behoud van de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante.