ECLI:NL:CRVB:2018:258

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 januari 2018
Publicatiedatum
26 januari 2018
Zaaknummer
16/5513 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ongewijzigde voortzetting ZW-uitkering na EZWb en de zorgvuldigheid van het onderzoek door het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De zaak betreft de ongewijzigde voortzetting van de Ziektewet (ZW)-uitkering van een werknemer, die zich ziek had gemeld met lichamelijke en psychische klachten. De werknemer was in dienst van appellante, een B.V., en had zich op 3 december 2014 ziek gemeld. Het Uwv had de ZW-uitkering van de werknemer na een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) op 6 november 2015 ongewijzigd voortgezet. Appellante, de werkgever, was het niet eens met deze beslissing en had bezwaar aangetekend, wat door het Uwv ongegrond werd verklaard. De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze beslissing ook ongegrond verklaard.

In hoger beroep voerde appellante aan dat het bestreden besluit van het Uwv berustte op een ondeugdelijke motivering, omdat de artsen van het Uwv ten onrechte geen beperkingen van de werknemer hadden vastgesteld. De Raad oordeelde dat het Uwv niet voldoende zorgvuldig had gehandeld. De arts had bij het onderzoek geen psychische beperkingen kunnen vaststellen, en er was geen arbeidskundig onderzoek verricht. De Raad benadrukte dat het Uwv bij geschillen over arbeidsongeschiktheid zorgvuldig en goed onderbouwd moet motiveren. De Raad concludeerde dat het bestreden besluit niet op zorgvuldig onderzoek berustte en dat de motivering ontbrak. Daarom werd het hoger beroep gegrond verklaard, de aangevallen uitspraak vernietigd en het besluit van 11 februari 2016 ook vernietigd, met behoud van de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante.

Uitspraak

16.5513 ZW

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
18 juli 2016, 16/827 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante B.V.] te [vestigingsplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 24 januari 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft [A] hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2017. Voor appellante is [A] verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. H. ten Brinke.

OVERWEGINGEN

1.1.
[naam werknemer] (werknemer) was werkzaam als stratenmaker voor 40 uur per week in dienst van appellante. Op 3 december 2014 heeft werknemer zich ziek gemeld met lichamelijke en daarna ook psychische klachten. Het dienstverband is per 20 december 2014 geëindigd. Aansluitend heeft het Uwv werknemer in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een arts van het Uwv werknemer op 5 november 2015 gezien. Deze arts heeft geconcludeerd dat bij werknemer sprake is van een sterk wisselende belastbaarheid met op dat moment geen benutbare mogelijkheden. In de opgemaakte Functionele Mogelijkhedenlijst van 5 november 2015 is vermeld: sterk wisselende mogelijkheden/verlies aan mogelijkheden voor een periode van minder dan drie maanden tot een jaar. Daarom heeft het Uwv bij besluit van 6 november 2015 de ZW-uitkering van werknemer na de EZWb per 2 december 2015 ongewijzigd voortgezet.
1.3.
Bij besluit van 11 februari 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 6 november 2015 ongegrond verklaard. Daaraan ligt ten grondslag een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 11 februari 2016.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het bestreden besluit berust op een ondeugdelijke motivering omdat de artsen van het Uwv ten onrechte geen beperkingen van werknemer hebben vastgesteld. In het verlengde daarvan is tevens verzuimd om een arbeidskundig onderzoek te verrichten. Het is volgens appellante niet juist dat alleen op basis van de schouderklachten sprake zou zijn van geen of wisselend benutbare mogelijkheden. De arts heeft bij het in 1.2 genoemde onderzoek bij werknemer geen psychische beperkingen kunnen vaststellen. Het enkele feit dat werknemer op de wachtlijst stond voor psychische behandeling of begeleiding impliceert niet dat werknemer op 2 december 2015 daardoor ook beperkingen zou ondervinden. De arts van het Uwv heeft niet alleen mogen afgaan op de anamnese.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschillen met betrekking tot de arbeidsongeschiktheidswetten heeft de Raad herhaaldelijk geoordeeld dat in het geval dat een belanghebbende werkgever de (mate van) arbeidsongeschiktheid van een (ex-)werknemer betwist, de aard van de betrokken belangen meebrengt dat het Uwv het besluit ten aanzien van die arbeidsongeschiktheid zorgvuldig, goed onderbouwd en inzichtelijk motiveert (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van
20 april 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1415).
4.2.
Het standpunt van appellante zoals in hoger beroep ingenomen wordt gevolgd. Gelet op het rapport van de arts van het Uwv van 5 november 2015 is er bij werknemer sprake geweest van een bedrijfsongeval waarbij de rechterschouder en -elleboog geblesseerd zijn geraakt. Werknemer is in juli 2015 aan zijn niet-dominante rechterschouder geopereerd waarna hij twee maal per week is behandeld door een fysiotherapeut. Naar aanleiding van het ontslag zijn tevens spanningsklachten ontstaan, waarvoor werknemer op een behandelplan bij Dimence wacht. Bij deze zorgverlener is werknemer in 2011 eerder behandeld wegens depressies. De arts van het Uwv heeft werknemer weliswaar onderzocht waarbij forse beperkingen zijn vastgesteld aan de rechterschouder, echter bij het psychisch onderzoek heeft deze arts geen tekenen van depressie, onrust of concentratieproblemen kunnen waarnemen. Een huisarts van werknemer is door de artsen van het Uwv niet benaderd, net zo min als eventuele andere behandelend artsen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van het bezwaar van appellante, zoals verder blijkt uit haar rapport van 11 februari 2016, slechts dossierstudie verricht en tijdens de hoorzitting, waar werknemer niet aanwezig was, alleen een onderhoud gehad met de gemachtigde van appellante. Op basis van het uitgevoerde – beperkte – onderzoek heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet met voldoende nauwkeurigheid kunnen vaststellen wat de medische situatie van werknemer was, welke beperkingen daaruit voortvloeiden, laat staan dat daaruit zou volgen dat sprake was van dusdanig wisselende mogelijkheden of het ontbreken van arbeidsmogelijkheden dat een arbeidskundig onderzoek achterwege heeft kunnen blijven.
4.3.
Gelet op de in 4.1 genoemde motiveringsplicht en gelet op wat in 4.2 is overwogen, wordt geoordeeld dat de verwijzing door het Uwv naar het rapport van 11 februari 2016 als grond voor het bestreden besluit niet volstaat. Dat leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit niet op zorgvuldig onderzoek berust als bedoeld in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat een deugdelijke motivering als bedoeld in artikel 7:12 van de Awb ontbreekt.
5.1.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep slaagt en de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit moeten worden vernietigd.
5.2.
In artikel 30b, eerste lid, van de ZW is geregeld dat de intrekking van een ZW-uitkering, die voortvloeit uit een door een werkgever ingesteld bezwaar of beroep, niet eerder plaatsvindt dan met ingang van de dag volgend op die waarop de beslissing op bezwaar is bekend gemaakt of de uitspraak is gedaan. Gelet op deze bepaling kan nadere besluitvorming van het Uwv niet leiden tot gevolgen voor de reeds toegekende ZW-uitkering van werknemer. Dat betekent dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven (zie de uitspraak van de Raad van 14 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4910).
6. Er is aanleiding om het Uwv te veroordelen in de kosten die appellante in verband de behandeling van het bezwaar, beroep en hoger beroep heeft moeten maken voor verleende rechtsbijstand. De kosten in bezwaar worden begroot op € 1.002,-. De proceskosten worden begroot op € 1.002,- in beroep en op € 1.002,- in hoger beroep, in totaal € 3.006,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 11 februari 2016;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- veroordeelt het Uwv in de kosten van appellante tot een bedrag van € 3.006,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht
van € 837,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet als voorzitter en J.S. van der Kolk en F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2018.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) N. Veenstra

RB